Pou Hakanononga. De naam zegt je waarschijnlijk niet veel, maar dit antropomorfe beeld van Paaseiland is een van de topstukken van het Museum Kunst en Geschiedenis in het Jubelpark in Brussel. Hoe vond een van de oudste beelden van het Polynesische eiland zijn weg naar onze contreien?
Foto: Virtuele reconstructie van de positie van Pou Hakanononga, langs de westkust van Paaseiland. Credit: Nicolas Cauwe
Paaseiland is een van de meest afgelegen eilanden ter wereld, een kluit ter grootte van Texel, midden in de Stille Oceaan. De westerse naam werd gegeven door de Nederlandse ontdekkingsreiziger Jacob Roggeveen, die op paasdag 1722 aanmeerde. Lange tijd werd aangenomen dat de voorouders van de Rapanui, de oorspronkelijke én huidige naam van zowel de inwoners als het eiland (Rapa Nui), tussen 1000 en 1200 van onze tijdrekening arriveerden vanuit wat nu Frans-Polynesië (Gambier- en Markiezeneilanden) is. Recent archeologisch onderzoek schuift die datum verder in de tijd, naar 800 A.D.
Paaseiland spreekt erg tot de verbeelding, door de complete isolatie maar ook door de honderden grote antropomorfe stenen beelden, moai, die op platforms (ahu) werden geplaatst. Een van die beelden, Pou Hakanononga, bevindt zich in Brussel. De zes ton zware kolos kwam in 1935 mee met een Frans-Belgische archeologische en etnografische expeditie en werd volgens de officiële versie door de Rapanui met toestemming van voogdijland Chili aan België geschonken. De intrede van het beeld in Brussel, aan boord van het opleidingsschip Mercator, was een mediatieke gebeurtenis, die gevolgd werd door een volkstoeloop naar de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (KMKG) in het Jubelpark. Nadien raakte Pou Hakanononga wat in de vergetelheid, zozeer dat weinigen vandaag beseffen hoe uniek het stuk is – een van de schaarse volledige moai buiten Paaseiland. Nicolas Cauwe, archeoloog en conservator van de collecties Prehistorie en Oceanië van de KMKG, kan bogen op een kwarteeuw archeologisch onderzoek op Paaseiland. Hij schreef een boekje over Pou in de reeks Plus Meesterwerken, uitgegeven in samenwerking met Snoeck.
Een jonge Zwitserse etnoloog en een wat oudere Belgische dilettant. De twee protagonisten van de Frans-Belgische expeditie van 1934 leken niet meteen voorbestemd voor archeologisch veldwerk, laat staan voor het transport van zo’n monumentaal beeld.
Nicolas Cauwe: ‘De Belgische classicus Henri Lavachery had weinig wetenschappelijke ervaring. De veel jongere Zwitser Alfred Métraux was een veelbelovend etnoloog, maar geen archeoloog. Hij zei tegen Lavachery dat het weinig zin had om opgravingen te doen, gezien zijn gebrek aan expertise. Métraux zelf heeft uitzonderlijk etnografisch onderzoek verricht, dat later in Hawaï is gepubliceerd. Hij was de enige onderzoeker die orale tradities kon optekenen die teruggingen tot vóór de evangelisatie. Hij sprak kinderen van de ouders die de eerste missionarissen in de jaren 1860 nog zagen aanmeren. Hij noteerde hun relaas in het Rapanui, vertaalde het en leverde er commentaar bij. Henri Lavachery legde zich ter plaatse toe op de studie van tekeningen en gravures op rotsen en stenen, en dat was toen pionierswerk. Ook hij publiceerde later een standaardwerk, over de petrogliefen van Paaseiland. Beiden hebben ter plaatse prima werk geleverd en hebben mee de geschiedenis van het eiland geschreven. Maar ze hebben geen archeologisch onderzoek verricht.’
Wie financierde deze missie?
‘Het Musée de l’Homme in Parijs organiseerde de expeditie, in eerste instantie om de typische houten tabletten, voorzien van gegraveerde ideografische tekens, te zoeken die de wetenschappelijke wereld van toen in de ban hielden. De Franse leider van het team overleed onderweg, waarna de jonge Métraux het overnam. Lavachery kon fondsen losweken bij het Belgische ministerie van Onderwijs, en van de Zeemacht verkreeg hij dat het opleidingsschip Mercator, dat in 1934 zijn eerste wereldrondvaart maakt, hen in de Stille Oceaan zou oppikken. Beide mannen verbleven van einde juli 1934 tot begin 1935 op Paaseiland.’
Was het de bedoeling dat de Mercator grote beelden van Paaseiland zou meenemen?
‘Neen. Het onderzoek ging initieel over de tabletten met het schrift, de enige objecten waarrond afspraken met de directeur van het Parijse museum waren gemaakt. Maar Métraux en Lavachery vonden er geen. Wel verzamelden ze een reeks kleinere objecten zoals vishaken en werktuigen, die ze gewoon konden oprapen. Pas aan het einde van hun verblijf ontstond het idee om twee beelden mee te nemen, een moai-kop voor Frankrijk en een volledig exemplaar voor België. Ze werden door de plaatselijke bevolking aangeboden, waarschijnlijk uit sympathie voor de twee gedreven onderzoekers die tijdens hun verblijf warme relaties met hen onderhielden. De Chileense vertegenwoordiger zou mondeling zijn toestemming hebben gegeven.’
‘Door het uitgebreide archeologische veldwerk weten we dat er nooit een instorting van de Paaseilandcultuur is geweest’
Van de ongeveer duizend moai bevinden er zich vijf buiten Paaseiland: twee in het British Museum in Londen, twee in het Smithsonian Institution in Washington en een in Brussel. Drie jaar geleden gaf Chili het beeld Tau, dat zich sinds 1870 in Santiago bevond, terug aan de Rapanui als onderdeel van een repatriëringsprogramma van stoffelijke resten en sacrale voorwerpen.
Vragen om restitutie van roofkunst, menselijke resten en andere koloniale voorwerpen namen de voorbije jaren wereldwijd toe en maken deel uit van hernieuwde discussies rond dekolonisatie. België heeft als enige land sinds 2022 een wet die het mogelijk maakt om onrechtmatig toegeëigende kunst terug te geven. Het gaat om kunstwerken in federale collecties die uit de voormalige Belgische kolonie Congo en de protectoraatsgebieden Rwanda en Burundi ontvreemd werden. De wet is dus niet van toepassing op Pou Hakanononga, omdat die niet vanuit een kolonie naar hier is gehaald. Hoe moeten we dan omgaan met de aanwezigheid van deze archaïsche moai in een Belgische museumcollectie? Is restitutie aan de orde?
‘Iedereen op Paaseiland weet dat Pou Hakanononga zich in Brussel bevindt, al weet men misschien niet altijd waar Brussel ligt. Deze moai leeft niet in de culturele herinnering van de huidige bewoners, in tegenstelling tot de twee onderzoekers Métraux en Lavachery. Men spreekt vandaag nog in positieve termen over hen. De Rapanui weten ook dat het beeld toentertijd geschonken is. In de 25 jaar dat ik als archeoloog op Paaseiland kom, heb ik hierover nooit vragen gekregen’, zegt Nicolas Cauwe, conservator van de KMKG.
Geen officiële vraag
Andere moai, zowel volledige exemplaren als fragmenten, werden in de negentiende eeuw meegenomen. Dat gebeurde meestal zonder toestemming van de lokale bevolking. Het beroemdste beeld bevindt zich in het British Museum in Londen. Hoa Hakanani’a (‘Gestolen Vriend’) is een uitzonderlijke moai van basalt, gemaakt tussen 1300 en 1500. De gravures op zijn rug zijn van recentere datum en verwijzen naar de religie van de Vogelman. Het beeld werd bij nacht en ontij aan boord gehesen van het Britse marineschip HMS Topaze.
Nicolas Cauwe: ‘Hoa Hakanani’a is voor de Rapanui nog steeds een cultureel belangrijke moai en ze hebben een officieel verzoek tot restitutie ingediend. Dat is voor Pou Hakanononga niet het geval. De meeste beelden buiten Paaseiland zijn eerder triviaal. Daar hebben ze er duizend van. Anders dan in sommige Afrikaanse culturen, die beelden en maskers kwijt zijn, heeft hun verwijdering geen gaten geslagen in het Rapanui-erfgoed. Vijf zijn er niet zo veel. Die eerder onverschillige houding kan veranderen, samen met gevoeligheden en opinies van nieuwe generaties.’
‘De huidige bewoners zijn vooral bezorgd over hun identiteit. Ze eisen een grotere autonomie ten opzichte van Chili en pleiten voor onderwijs in de lokale taal in plaats van het Spaans. Maar voor mij is de discussie niet gesloten. We hoeven niet dogmatisch te zijn. Het is niet ‘gegeven is gegeven’. Het was een andere generatie. Als de vraag er komt, moet erover gepraat worden. In het algemeen zie je dat vragen tot restitutie, in Oceanië maar ook elders, vooral menselijke resten betreft. Dat zijn fundamentele kwesties, want het gaat over de stoffelijke overschotten van voorouders. Die zijn in elke cultuur sacraal.’
Deuren opengooien
Discussies over roofkunst en restitutie vragen om meerstemmigheid, vindt professor Hugo DeBlock, antropoloog en conservator Etnografische Collecties in het Gents Universiteitsmuseum. ‘Ik stel me in dit soort debatten altijd de vraag wie met welke autoriteit spreekt. Hebben de Rapanui in 1934 dat beeld écht geschonken, zonder druk van wie dan ook? Schenkingen in een koloniale context zijn altijd verdacht. Dat merken we ook in Congo, waar veel mensen onder druk voorwerpen afstonden, ook al kregen ze er soms een beetje geld voor. Volgens sommige Afrodescendente stemmen in het debat is ook dit roofkunst. De koloniale context was er een van machtsmisbruik en ongelijkheid. Paaseiland was een kolonie van Chili (dat sinds 1880 Paaseiland had geannexeerd, red.). We waren er niet zelf bij, negentig jaar geleden toen het beeld werd meegenomen. Waarom heeft Chili het eigenlijk als cadeau geschonken? Wat kreeg het land in ruil van België?’
‘Dekolonisatie van museumcollecties begint met digitalisering, registratie en ontsluiting. Dat is dekolonisatie 1.0. Als je als museum transparant bent over wat je in je collecties hebt, en als lokale mensen weten waar hun cultureel patrimonium zich bevindt, dan nemen de machtsverhoudingen die inherent zijn aan deze relaties, toch al een beetje af. Maar daarvoor zijn oprechte dialogen nodig, waarbij alle partijen vrij kunnen spreken en waarbij het niet één kant is die de regels van het discours bepaalt.’
‘Als de Rapanui vandaag zeggen dat ze zich een beeld niet meer herinneren, dan betekent het niet automatisch dat het onbelangrijk zou zijn. Pou Hakanononga is een vissersgod, en bovendien een van de oudste gekende maoi. Dat lijkt me al belangrijk genoeg. Het is een uniek beeld.’
Moeten grote westerse musea, zoals de KMKG, een actievere rol in het debat spelen?
Hugo DeBlock: ‘Ontsluiting betekent dat je je deuren wijd openzet voor herkomstgemeenschappen en toegang verschaft tot hun cultureel patrimonium. Toonaangevend werk levert het Nieuw-Zeelandse museum Te Papa Tongarewa. Het wordt geleid door Maori-curatoren en -conservatoren. Museumobjecten worden er soms ‘gereactiveerd’: ze worden ter plekke onderzocht door de oorspronkelijke communities, die zich de verhalen, gezangen en dansen herinneren die ermee gepaard gingen. Objecten worden zo terug ‘levend’ gemaakt, door ze opnieuw te gebruiken in museale contexten. Dat is het principe van een levend museum: mensen toelaten tot de volledige verzameling en ruimte geven om hun herinnering aan erfgoed of rituelen uit te drukken.’
‘De hedendaagse Rapanui zijn net als andere culturen in de Pacific sterk met hun identiteit en cultuur bezig, in een postkoloniale setting die verschilt van andere plaatsen, maar die ook gelijkenissen vertoont. Ze reconstrueren wat er nog over is aan oude verhalen en rituelen tot iets nieuws. Ik heb zelf mijn oorspronkelijke etnografische veldwerk verricht in Vanuatu, in de zuidwestelijke Pacific, maar in recente jaren ben ik mij meer gaan toeleggen op dekolonisatie- en restitutiedebatten in België en Congo, en werk ik nauw samen met grassrootsbewegingen zoals Collectif Mémoire Coloniale in Brussel en Bamko Cran, Black Speaks Back en Black History Month Belgium. De verhalen vertonen parallellen, ook al zijn de plaatsen verschillend. Het historische cultureel patrimonium van de voorouders is verdwenen en de lokale gemeenschappen reconstrueren met wat er overblijft: verhalen, rituelen en gebruiken. En heel soms keert er een voorwerp terug.’
‘Witte musea die dit cultureel patrimonium bewaren, moeten op gelijke voet communiceren, in samenspraak en met openheid, en zonder a priori’s vanuit enkel het eigen referentiekader. Dat vraagt meer kritische bevraging van wat we eigenlijk beheren en behouden, en vooral ook meer transparantie van conservators en museumdirecteurs. De weg is nog lang, maar er is nu momentum. We moeten deze kans grijpen en echt gaan samenwerken met de herkomstgemeenschappen die idealiter de luidste stem hebben in dit debat.’
Was de Frans-Belgische expeditie zich ervan bewust dat ze met Pou Hakanononga een van de oudste beelden meenam?
‘Lavachery koos deze moai uit omdat hij niet te groot was en uit basalt bestond, wat het transport eenvoudiger maakte. Het was veel steviger dan de meeste andere beelden op Paaseiland, die uit vulkanische, broze tufsteen waren gehouwen. Pou Hakanononga, letterlijk ‘baken voor tonijnvissers’ – een vissersgod dus –, vonden ze ook minder esthetisch dan de andere. Het was een gedrongen en veel ruwer bewerkte moai. Lavachery wist niet dat het een archaïsch beeld was. Pas in 2001 werd de site grondig onderzocht en gedateerd (zie kaderstuk Een archaïsch beeld).’
‘Pou bevond zich op zo’n vijfhonderd meter van de kustlijn, voor de matrozen een haalbare afstand om het over land voort te trekken. Een haven ontbrak op Paaseiland, de vulkanische lagen liepen geleidelijk naar beneden tot in zee. Het beeld moest dus via een houten constructie over het water tot bij de Mercator worden getrokken. Dat verliep goed, tot de takel van het schip het begaf en het beeld in het water viel. Rapanui-duikers slaagden erin om touwen rond Pou aan te brengen, zodat hij toch aan boord gehesen kon worden. Het scheelde weinig of het beeld was voorgoed verloren. Er bestaan filmbeelden van deze operatie, gemaakt door de Nederlandse fotograaf John Fernhout. De befaamde cineast Henri Storck verwerkte ze in 1935 tot een kortfilm met de titel Het Paaseiland.’
U onderzocht de site van Pou Hakanononga en slaagde erin het beeld te dateren in de dertiende eeuw. Wat hebben andere archeologische missies sindsdien nog opgeleverd?
‘Ik werk er al 25 jaar en nam er deel aan 22 archeologische opgravingen, samen met andere instituten zoals het Duitse Archeologische Instituut en altijd met medewerking van plaatselijke archeologen. Ik heb dus niet enkel Pou onderzocht, al was dat wel het startpunt. We hebben getracht de eeuwenoude geschiedenis van het eiland te reconstrueren, door oudere niveaus onder de monumenten bloot te leggen. De teams waren multidisciplinair samengesteld, met geomorfologen zoals de Gentse professor Morgan De Dapper of experts van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) die menselijke resten onderzochten. Met die laatsten keken we naar oude skeletten om de gezondheidstoestand en het dieet van de oorspronkelijke bevolking in te schatten. We konden aantonen dat er weinig hongersnood was, en ook dat er amper kannibalisme voorkwam. Er waren relatief weinig sporen van geweld, slechts bij zo’n vijf tot tien procent van de skeletten. De meerderheid stierf een geweldloze dood.’
Pou Hakanononga is drie meter hoog, weegt zes ton en is gehouwen uit basalt. De naam is diegene die de Rapanui ten tijde van de Frans-Belgische missie of kort ervoor zelf aan het beeld gaven. Pou betekent baken voor vissers, terwijl Hakanononga naar een visrijk gebied verwijst. Pou Hakanononga stelde voor de inwoners de god van de tonijnvissers voor. Archeologen houden altijd een slag om de arm, ook als het om naamgeving gaat.
Uit opgravingen door Nicolas Cauwe en zijn team in 2001 en 2003 van het ceremoniële platform (ahu) waarop Pou was geplaatst, blijkt dat het beeld eeuwenlang onder puin verborgen lag. Koolstof-14-datering van organisch materiaal rond de ahu wijst op werkzaamheden aan de constructies tussen einde dertiende eeuw en einde veertiende eeuw. In die periode werd het beeld op het platform geplaatst en later met de voorkant naar beneden gelegd om een nieuw platform te bouwen voor een ander monument. De ahu van Pou Hakanononga is daarmee de oudst gedateerde op het eiland. Dat betekent niet noodzakelijk dat Pou zelf de oudste moai is.
Die ouderdom spoort met de uiterlijke kenmerken van Pou Hakanononga. Het beeld is archaïsch en verschilt sterk van de andere, meer bekende exemplaren op Paaseiland, die dateren uit de zeventiende en de achttiende eeuw. Het heeft een ronde, antropomorfe kop die rechtstreeks op de schouders rust en beschikt over benen. Vermoed wordt dat de figuur geknield zat, met de kuiten in horizontale richting om het evenwicht te verzekeren.
Pou Hakanononga is in vele opzichten een echt Polynesisch beeld, dat overeenkomsten vertoont met beeldhouwwerk op andere eilanden van de archipels. Bijzondere kenmerken zijn de weergave van de wervelkolom en de sleutelbeenderen, en kleinere motieven op de buik en handen die verwijzen naar de visserscultuur.
Is er DNA-onderzoek op de menselijke resten verricht?
‘Australische en Amerikaanse wetenschappers hebben de oude skeletten genetisch onderzocht en de resultaten vergeleken met die van de huidige inwoners. De oude beenderen zijn honderd procent Polynesisch, terwijl de huidige bevolking heel wat Amerikaanse genetische sporen bevat. Die vermenging is normaal, want de Chilenen zijn al anderhalve eeuw aanwezig op het eiland. Franse en Koreaanse teams concludeerden aan de hand van darmparasieten eveneens dat de oorspronkelijke bewoners uit Zuidoost-Azië kwamen. Dat soort onderzoek gebeurde voor heel Polynesië, niet enkel voor Paaseiland.’
Over de oorsprong van de Paaseilanders werd er veel gespeculeerd, niet in het minst door de bekende Noorse antropoloog Thor Heyerdahl (1914-2002) ...
‘Heyerdahl was zeer overtuigd van de Amerikaanse afkomst van de Rapanui en van alle andere Polynesiërs. Maar al in zijn tijd (in 1947 voer Heyerdahl met het vlot Kon-Tiki van Peru naar Polynesië om te bewijzen dat een oversteek mogelijk was, red.), dacht niemand dat hij het bij het rechte eind had. Toen al wisten wetenschappers dat de Polynesische talen behoorden tot de Austronesische taalfamilie uit Zuidoost-Azië, en helemaal niet verwant waren met de Amerikaanse taalfamilies. Polynesiërs waren zeevaarders, in tegenstelling tot de Amerikanen, en verbouwden planten die enkel in Zuidoost-Azië voorkwamen. Alfred Métraux vergeleek Heyerdahls avontuur met dat van een scout: spannend maar amateuristisch. Vandaag beschikken we over overvloedig genetisch bewijs van de Aziatische afkomst.’
‘Paradoxaal genoeg heeft Thor Heyerdahl nadien wel uitzonderlijk wetenschappelijk werk op Paaseiland geleverd. In 1955 engageerde hij een team van Zweedse en Amerikaanse archeologen – zelf was hij geen archeoloog –, en heeft hij uitvoerig over hun opgravingen gepubliceerd. Zijn werk is voor ons nog altijd een beetje de bijbel voor het archeologische onderzoek aldaar.’
Houdt de these die Jared Diamond in zijn boek Ondergang (2005) ontwikkelde, namelijk dat de Rapanui door interne oorlogen om schaarse natuurlijke grondstoffen zelf hun neergang organiseerden, nog stand?
‘Diamond stelde belangrijke vragen over het verdwijnen van culturen, maar hij begint zijn boek met het foute voorbeeld. Hij heeft nooit op Paaseiland gewerkt en baseerde zich volledig op literatuur. Diamond had het mis en wat hij schrijft grenst aan het belachelijke. Door het uitgebreide archeologische veldwerk weten we dat er nooit een instorting van de Paaseilandcultuur is geweest. Er vonden zoals overal veranderingen in de samenleving plaats, maar er is nooit een cultuur verdwenen. Toen de Europeanen arriveerden in de achttiende eeuw troffen zij een bevolking in goede gezondheid aan. Er stonden nauwelijks bomen op het eiland, maar de oorzaak lag niet uitsluitend bij de menselijke ontginning. De afwisseling van weerfenomenen La Niña en El Niño, met langere droge periodes en zoutere zeelucht, maakte een dichte bebossing onmogelijk. Het grootste deel van Polynesië heeft een tropisch klimaat, maar Paaseiland heeft een koeler klimaat. Archeologisch onderzoek op een site die ten tijde van de eerste Europeanen nog bewoond was, wees uit dat de Rapanui er bomen plantten. Het woud was verdwenen, maar de inwoners zorgden voor nieuwe aanplantingen, een beetje zoals wij in onze steden parken aanleggen. Anders dan Diamond schreef, was de bevolking in de voorgaande eeuwen zelfs toegenomen.’
‘Sinds de komst van de Europeanen hadden de Rapanui wel te lijden onder een reeks externe gebeurtenissen. De ontdekkingsreizigers brachten ziektes mee, waarvoor de inwoners niet immuun waren en die hen hard troffen. Later werden ze samengedreven op een klein hoekje van hun eiland, om plaats te maken voor geïmporteerde schapenkuddes.’
‘De mythe van de verdwenen cultuur is waarschijnlijk ontstaan in de negentiende eeuw, toen bezoekers naar een verklaring zochten voor het feit dat de grote monumenten – de antropomorfe beelden en de platforms (ahu) waarop ze stonden – in puin lagen. Hier moest wel iets verschrikkelijks gebeurd zijn, was de redenering. Uit opgravingen blijkt dat ze niet vernietigd zijn, maar ontmanteld en gesloten. Dat is een normaal proces in een cultus.’
‘De Rapanui waren er nooit weg. Ondanks de ziektes, de missionering en ondanks de nefaste schapenteelt zijn ze vandaag nog aanwezig, levend en wel.’
Pou Hakanononga, een beeld van Paaseiland, Nicolas Cauwe. KMKG Plus Meesterwerken en Snoeck
Pou Hakanononga is te zien in de Koninklijke Musea voor Kunst & Geschiedenis. Meer informatie vind je op de website van het KMKG.