Keizer Nero & de brand van Rome

24 oktober 2013 door SVO

Eén van de bekendste scènes uit de Romeinse geschiedenis is keizer Nero die zingt bij de brand van zijn hoofdstad. Maar klopt dit verhaal wel?

Eén van de bekendste scènes uit de Romeinse geschiedenis is keizer Nero die zingt bij de brand van zijn hoofdstad. Maar klopt dit verhaal wel? Historicus Sam Van Overmeire deed onderzoek naar het barslechte imago van de beruchte keizer en schreef een nieuwe biografie, uitgegeven bij Davidsfonds. Een voorpublicatie.

Onder de heerschappij van Nero brak in 64 n.Chr. een grote brand uit in Rome. Volgens de antieke geschiedschrijver Tacitus (56-117 n.Chr.) begon de ramp bij het circus en de heuvel van Caelius, waar veel winkels met brandbare goederen stonden. De renbaan ging snel in vlammen op en vervolgens verspreidde het vuur zich naar de naburige houten huizen. Grote paniek brak uit en doorheen de stad begonnen mannen nog meer brand te stichten, terwijl ze iedereen vertelden dat ze op bevel werkten.

Tacitus vraagt zich af of ze de waarheid vertelden, of gewoon hoopten op die manier meer vrijheid te hebben bij het plunderen. Vier districten van de stad bleven onbeschadigd, drie werden vernietigd, bij zeven restten enkel de ruïnes van gebouwen. Tacitus zegt dat het onbekend is of de keizer schuldig was aan de ramp. Geruchten verspreidden zich in elk geval onder de massa: de keizer had over Troje gezongen terwijl de stad brandde. Anderen vertelden dat Nero een nieuwe hoofdstad wenste.

Tacitus’ collega Suetonius (69-122) vertelt over Nero’s verlangen het einde van de wereld mee te maken. Bovendien haatte de artistieke heerser de lelijke gebouwen en smalle straten van zijn hoofdstad. Daarom beval hij, zonder zijn bedoelingen te verbergen, gebouwen in brand te steken. Dat verklaart waarom niemand de pyromanen tegenhield. Enkele graanwarenhuizen werden zelfs met belegeringsmateriaal vernietigd, omdat de keizer die locatie wou gebruiken voor zijn nieuwe paleis, het Domus Aurea. De brand duurde zes dagen en zeven nachten en verwoestte een groot stuk van de stad. Mensen zochten een schuilplaats in monumenten en tomben, Nero zong over Troje vanaf de toren van Maecenas.

De keizer was in de ogen van de antieke auteurs duidelijk een slecht heerser. Hun hele relaas van de brand is gekleurd

Cassius Dio (155-235) begint met uit te leggen dat vernietiging van Rome de hartenwens van Nero was. Omdat hij een nieuwe hoofdstad wenste, stuurde Nero vertrouwelingen uit die brand begonnen te stichten. Om geen argwaan te wekken, deden die alsof ze dronkenlappen of misdadigers waren. Het vuur zorgde voor angst en terwijl velen hun bezittingen probeerden te redden, beroofden dieven hun huizen. De brand woedde vele dagen en nachten, maar de soldaten deden niets om te helpen.

Integendeel: ze wilden plunderen en wakkerden het vuur verder aan. De brand was volgens de schrijver de grootste ramp sinds de Gallische verovering van Rome vele eeuwen eerder. Nero had ondertussen vanaf de top van zijn paleis gezongen over de val van Troje. De bevolking haatte haar keizer daarvoor.

Tot zover het beeld dat de literaire bronnen schetsen. Zonder hun beschrijvingen zouden we haast niets kunnen vertellen over de grote brand, maar zoals wel vaker is het relaas dat zij brengen onbevredigend. Hun beschrijvingen schenken vooral aandacht aan het grote leed van de burgers en daarvoor bouwden deze schrijvers op een lange retorische traditie. Tacitus modelleert zijn descriptie bijvoorbeeld op de val van Troje bij Vergilius, eerder dan op de plundering van Rome door de Galliërs. Op die manier ondergraaft hij elke mogelijke gelijkenis tussen Nero, grondlegger van een nieuw Rome en Camillus, de tweede stichter van de stad. Een dergelijke retorische kleuring doet de objectiviteit van het verhaal geen goed.

Brandweer

We moeten ons echter afvragen of de grote brand wel zo uitzonderlijk was en of de omstandigheden van de brand alleen te begrijpen zijn als een misdadige en megalomane keizer er de hand in had. Hoewel we het niet zouden vermoeden uit de voorgaande beschrijvingen, was Rome al door heel wat verwoestende branden geplaagd. Onder Augustus waren verschillende branden uitgebroken, die aanzienlijke delen van de stad in puin hadden gelegd, en dat was aanleiding geweest voor zijn hervorming van de brandweer.


‘Een christelijke Dirce’ (van de Poolse schilder Henryk Siemiradzki, 1897) stelt keizer Nero voor die toekijkt hoe een christelijke vrouw de marteldood sterft.

Onder de heerschappij van Tiberius vonden nog rampen plaats. Een vuur vernietigde een groot deel van de regio bij het circus en de Aventijn, en de keizer gaf honderd miljoen sestertiën om de slachtoffers te helpen. Suetonius vertelt over zijn generositeit toen vele huizen op de Caelische heuvel afbrandden. De belangrijkste oorzaak voor de vele branden binnen het antieke Rome waren de vele, dicht op elkaar gepakte houten huizen, onder meer beschreven door Tacitus. Andere factoren konden een brand natuurlijk aanwakkeren: bij de grote brand van Rome, of die van Londen in 1666, was er een sterke wind.

Menselijke actie was nog een factor: brandstichting was een bekend fenomeen en Martialis vermeldt de bestraffing van pyromanen in de arena. Dieven spookten rond in Rome volgens Tacitus en Dio, en Plinius beweerde dat een brand in Nicomedia door de ‘apathie’ van de massa was versterkt. Dat mensen chaos in eigen voordeel proberen te gebruiken, is niet onbekend. We moeten slechts aan de massale diefstal van musea en sites tijdens de recente revolutie van Egypte denken, of aan de plunderingen tijdens de recente rellen van Londen.

De vraag is natuurlijk wat Nero ondertussen deed. Zijn voorgangers hadden op grote branden gereageerd door een brandweer op te richten, te helpen bij het uitdoven van het vuur of financiële steun te geven aan slachtoffers. Nero was in de maand juli van het jaar 64 echter niet in de hoofdstad. Hij en zijn hof verbleven in Antium, waar de keizer een prachtig paleis had uitgebreid. Het duurde dus even voor berichten de keizer bereikten en hij persoonlijk kon reageren.

De brandweer was ondertussen wel al actief. Tacitus, Suetonius en Cassius Dio vermelden mannen of soldaten die op bevel branden stichtten in de stad. Vermoedelijk gaat het hier in werkelijkheid om de brandweermannen die bezig waren het vuur te bestrijden. Tegenvuren en de vernietiging van gebouwen om het vuur brandstof te ontzeggen waren gebruikelijke methoden om een grote brand te bestrijden, waarmee Nero’s raadgever Seneca vertrouwd was.



Keizer Nero heerste van 54 tot 68 n.Chr. over het Romeinse Rijk. Hij liet theaters bouwen, organiseerde spelen, en kon militaire successen boeken tegen de Parthen en de opstandige Britten. Toch ging hij vooral de geschiedenis in als wrede tiran en fanatieke christenvervolger. Met dank aan Tacitus, Suetonius en Cassius Dio, drie antieke auteurs die Nero vijandig gezind waren.

Volgens Tacitus keerde Nero nog tijdens de brand terug, toen het vuur zijn paleis bedreigde. Het was de vrij grote afstand met Antium die zijn terugkeer vertraagd had. Eenmaal in Rome opende hij zijn persoonlijke tuinen voor het publiek en zorgde voor de aanvoer van voedsel. Even opvallend is hoeveel keizerlijke munten uit 64 en de volgende jaren verwijzen naar de veiligheid van de voedselvoorziening. Munten van de haven van Ostia dateren uit dit jaar. Andere stukken uit deze periode tonen Ceres, de godin van de landbouw, met graanaren in haar hand. Vermoedelijk waren de munten bedoeld als een geruststelling: de toevoer van gratis graan, belangrijker dan ooit voor het plebs van de verkoolde hoofdstad, was veilig – ondanks de vernietiging van graanwarenhuizen.

Nero nam dus actief maatregelen na de brand van zijn hoofdstad. Toch rest de vraag: had hij de brand aangestoken? Waarschijnlijk niet, want het ontbrak de keizer aan een motief. Suetonius’ argument dat de keizer het lelijke Rome haatte en een nieuwe hoofdstad wenste, handelt vanuit een a posteriori denken, met de acties van Nero na de brand in gedachten. In de bewering van Suetonius en Cassius Dio, dat de keizer zong terwijl de hoofdstad brandde, schuilt geen waarheid. Hun locaties voor Nero’s musiceren (de ‘toren van Maecenas’ of het keizerlijk paleis) zijn dramatisch, maar weinig plausibel. Het paleis ging in vlammen op tijdens de brand. Ging de keizer dan, samen met zijn hof als publiek, naar de Palatijn om te zingen over Troje, om dan snel weg te vluchten voordat het gebouw instortte?

Bovendien: Nero kwam pas aan in Rome toen zijn paleis al door het vuur bedreigd werd. Tacitus lijkt dichter bij de waarheid te staan: het ging om een gerucht dat in de verwarring en woede na de ramp opdook. De ondergang van steden werd, zoals we trouwens al zagen, vaak verbonden met de val van Troje, en de Trojaanse oorlog was een favoriet thema van de keizer en een heleboel andere dichters. Dat kan een dergelijke verklaring hebben aangemoedigd.

Andere daden van Nero wijzen er bovendien op dat hij eerder de bestaande stad mooier wou maken. Als hij al enige tijd het verlangen koesterde de stad te verwoesten, waarom hield hij zich dan bezig met de constructie van openbare gebouwen, waaronder een gigantisch amfitheater (in 57), een grote nieuwe overdekte markt (59) en zijn befaamde baden (62)? Waarom begon hij met de uitbreiding van het keizerlijke paleis, een project dat in 64 nog altijd lopende was? Iemand zou kunnen beweren dat de keizer een maniak was en op basis van een plotse impuls handelde. Maar dat is onzinnig: Nero’s acties kunnen vrijwel altijd rationeel geduid worden vanuit zijn – weliswaar sterk naar het narcistische neigende – denken. Hoewel we geen zekerheid kunnen bieden, is de kans dat hij verantwoordelijk was voor de brand, erg klein. Waarschijnlijk ging het om een dom ongeluk. Bij de vele grote en kleine branden in Londen tussen 1833 en 1849 ging het maar in 2,5 procent van de gevallen mogelijk om kwaad opzet.

En hoe zit het met de christenen? In de nasleep van de brand zou Nero de eerste keizer worden die begon met deze sekte te ‘vervolgen’, als aanstichters van de brand. Weinig auteurs geloven nu dat zij in werkelijkheid verantwoordelijk waren. Waarom werden zij dan bestraft?

Zondebok

In tijden van grote rampspoed hebben mensen nood aan een verantwoordelijke voor hun lijden. In de middeleeuwen werden de Joden verantwoordelijk gehouden voor ziektes als de Zwarte Dood, want zij vergiftigden de waterbronnen. Dichter bij Nero’s tijd vertelt Cassius Dio hoe misdadigers onder Domitianus in de hele wereld mensen willekeurig vergiftigden met naalden, wat opnieuw gebeurde onder de heerschappij van Commodus.

Grote branden waren evenmin louter toeval. Josephus beschrijft zo hoe de Joden te Antiochië beschuldigd werden een vuur, dat verschillende publieke gebouwen had verwoest, aangestoken te hebben. In 1666 deed Karel II zijn best de Londenaars te overtuigen dat niemand de grote brand had aangestoken, maar zij geloofden al snel vast dat er een katholieke samenzwering schuilging achter de ramp. In al deze voorbeelden zien we hoe marginale groepen (misdadigers, Joden, katholieken) binnen de samenleving als zondebok fungeren voor catastrofes.

Een tweede element is dat de Romeinen geloofden dat rampen veroorzaakt konden worden door goddelijke ontevredenheid met hun heersers, een gedachte die ook courant was in het antieke China. De Romeinse keizer moest de kosmos in balans houden en de onsterfelijken vertegenwoordigen op aarde. Als hij die taak slecht vervulde, waren de gevolgen niet te overzien – de goden konden dan weleens tot bestraffing van de mensheid overgaan.

Nero moest nu bewijzen dat hij de goden niet vertoornd had en vreesde vermoedelijk dat zijn populariteit zou lijden onder beschuldigingen van brandstichting. Dat was een aanval op zijn imago die de keizer niet kon tolereren. Zijn reactie was tweevoudig. De keizer liet onmiddellijk offers organiseren voor de goden Vulcanus, Ceres, Proserpina en Juno, om hun woede te bedaren. Omdat het geloof dat de brand aangestoken was bleef bestaan, had hij nood aan een zondebok. Er bevond zich een sekte in de hoofdstad die heel goed als dusdanig kon fungeren. De vroege christelijke gemeenschap was een marginale groep in Rome die niet deelnam aan de belangrijke en alomtegenwoordige rituelen voor de goden. Ze beweerde bovendien dat alleen hun god de ware was en dacht dat de Apocalyps nabij was: binnen afzienbare tijd zou de mensheid ten onder gaan in een wereldbrand.


‘De brand van Rome’, van de Britse romantische schilder William Turner (1775-1851).

Bij Minucius Felix beschuldigt Caecilius Natalis hen ervan dat zij het hele universum met vernietiging door vuur bedreigen. Op zich is dat interessant: het lijkt erop te wijzen dat de massa inderdaad geloofde dat de christenen zulke ideeën koesterden. Nog interessanter is dat Octavius, een christen, na een systematische weerlegging van allerhande beschuldigingen, alleen opmerkt dat de plotse ondergang van het mensdom door een wereldbrand helemaal niet zo onwaarschijnlijk is! Tertullianus stelt in zijn De Spectaculis droogjes vast dat de wereld op een dag geconsumeerd zal worden door vuur. Al onder Claudius waren deze ‘Joden’, die door ‘Chrestus’ waren opgejut, overigens uit de hoofdstad verdreven.

Het is mogelijk dat Nero en zijn hof echt geloofden dat de christenen verantwoordelijk waren voor de grote brand, maar dat kunnen we niet bewijzen. Als zondebok waren ze in elk geval perfect: gekant tegen de goden, met een geloof dat Rome in vlammen zou opgaan. De massa lijkt geloof te hebben gehecht aan hun slechte natuur. Tertullianus klaagt, in de tweede eeuw, dat de naam christen door ‘de mensen’ als verwerpelijk wordt beschouwd.

Ze worden als publieke vijanden beschouwd omdat ze weigeren feestdagen te vieren met de heidenen. Elders zegt hij dat de christenen ook in zijn tijd verantwoordelijk gehouden werden voor elke ramp: bij hongersnood en ziekte eist het volk ‘Christianos ad leonem’. Stukken uit Eusebius’ kerkgeschiedenis suggereren dat vervolging van de christenen in de late oudheid nog altijd op enthousiasme van de massa kon rekenen.

De bestraffing van de christenen wordt door twee van onze auteurs, Suetonius en Tacitus, vermeld. Eerstgenoemde zegt dat de christenen terecht bestraft werden door de keizer, de laatstgenoemde vermeldt dat leden van de sekte levend verband werden of verscheurd door honden. Dat vindt hij ongepast, al meldt hij dat het om een sekte met haat tegenover de mensheid gaat. Tacitus probeert hier van twee walletjes te eten door Nero zwart te maken zonder de christenen vrij te spreken.

In elk geval vinden beide auteurs de terechtstellingen terecht – en dat lijkt logisch. Bestraffing had in de antieke wereld een sterk demonstratieve en afschrikwekkende functie. Een misdadiger moest lijden voor het kwaad dat hij had veroorzaakt. Daarom was levende verbranding een erg ‘passende’ straf voor de christelijke pyromanen. Op deze korte vermeldingen van een bestraffing na, is onze informatie over de eerste zogezegde vervolging erg beperkt.

Onder de christelijke auteurs vermeldt Tertullianus dat Nero de eerste was die het zwaard tegen de christenen keerde en Eusebius kadert de vervolgingen binnen de zondeval van de keizer. We leren ook dat Sint Paulus en Sint Pieter onder Nero’s heerschappij een martelaarsdood stierven te Rome. In de akten van de martelaren vinden we nog – onbetrouwbare – informatie over heiligen die in deze periode stierven. Dat begon al in ‘het tweede jaar van Nero’…

Schuldig of niet?

Ons bewijsmateriaal suggereert dat de vervolging van christenen volledig of grotendeels beperkt bleef tot de hoofdstad, en dat lijkt logisch. Het ging Nero immers in de eerste plaats om het bestraffen van de mensenhatende sekte van brandstichters, die ‘schuldig’ was aan de ramp. Hoewel het onwaarschijnlijk is dat Nero verantwoordelijk was voor de brand van zijn hoofdstad, en het vrijwel onmogelijk is dat hij naar zijn paleis trok om erover te zingen, besloot hij wel een ongetwijfeld onschuldige groep mensen als zondebok te gebruiken. Als zij schuldig waren, kon Nero de brand niet aangestoken hebben, of door foutief gedrag de toorn van de goden opgewekt hebben. Bij het plebs van Rome had hij uiteindelijk succes, want hij won zijn populariteit terug. De elite was niet tevreden. Zij hadden veel verloren in de brand, en zouden nu zien hoe een groot deel van de hoofdstad werd omgetoverd in een keizerlijk paleis.

Dit artikel verscheen eerder in Eos Memo, het geschiedenisblad van Eos Wetenschap. Daarnaast kunt u het geschiedenisnieuws volgen via de tweewekelijkse nieuwsbrief van Eos Memo.