Naar de wortels van het populisme

Wie het populisme echt wil begrijpen, kan niet om zijn geschiedenis heen. De term kreeg in de loop van de tijd – en afhankelijk van de locatie – een wisselende betekenis.

Beeld: Het bewind van de Argentijnse president Juan Perón was corrupt, autoritair en populistisch.

Consensus over wat het begrip ‘populisme’ precies betekent, is er vandaag nog steeds niet helemaal. Heel wat wetenschappelijke artikels beginnen dan ook op dezelfde manier door op de een of andere manier te vermelden dat ‘populisme een betwist begrip is’. Wel zijn er een paar kenmerken waar de meeste deskundigen het over eens zijn. Zo delen populisten de samenleving op in twee kampen: de elite en het volk. De elite zou corrupt zijn en niet goed luisteren naar wat het volk wil. Populisten beweren voor het gewone volk te spreken.

Om een begrip als populisme beter te begrijpen, kan de geschiedenis hulp bieden. Vandaag denken we nogal snel dat populisme een recent begrip is, maar dat is het niet. Al in de negentiende eeuw was er sprake van populisme in Rusland en de Verenigde Staten. In de jaren 1960-70 werd er ook veel over het populisme in Latijns-Amerika geschreven. De laatste dertig jaar is de term ook in Europa veelbesproken.

Dat wil niet zeggen dat het populisme overal en op elk moment dezelfde betekenis kreeg, integendeel. Ook hoe en waarom politici en partijen als populistisch werden gebrandmerkt, verschilt doorheen tijd en ruimte.

Het prille begin

De term ‘populisme’ ontstaat in de negentiende eeuw, maar het idee dat ‘het volk’ de basis is of kan zijn voor het leiden van een samenleving, is natuurlijk al veel ouder. Ook de bezorgdheid die er soms mee wordt uitgedrukt, bestaat al lang. Maar hoewel de term ‘populisme’ vandaag vaak een negatieve bijklank krijgt, is dat zeker niet altijd zo geweest.

Zo gebruiken wetenschappers vandaag de term om de Russische beweging van de zogenaamde ‘trek naar het volk’ te beschrijven. In 1873 en in het voorjaar van 1874 braken duizenden jongeren hun studie af en trokken naar het platteland om onder het volk te leven. Ze kleedden zich op een manier waarop ze zich zo min mogelijk onderscheidden van de boeren. Ze brachten illegale educatieve brochures mee om aan de grotendeels ongeletterde plattelandsbevolking voor te lezen. Op basis daarvan wilden ze gesprekken voeren over een rechtvaardigere, socialistische maatschappij.

Zij zagen het met andere woorden als hun taak om zich in te zetten voor de verbetering van het lot van de bevolking. Onder deze revolutionaire Narodniki (afkomstig van het woord narod, dat volk wil zeggen) zaten aanhangers van verschillende stromingen. Maar na een paar jaar liep de beweging stuk op de realiteit. De propagandisten werden gearresteerd en in grote processen massaal tot dwangarbeid of verbanning veroordeeld.

Aan de andere kant van de oceaan zien we de term ‘populisme’ voor het eerst echt opduiken in de Verenigde Staten van de negentiende eeuw. In 1892 werd in de Verenigde Staten de People’s Party boven de doopvont gehouden. De leden en aanhangers noemden zich Populisten, met een grote P, schrijft historicus Anton Jäger (KU Leuven) in Kleine anti-geschiedenis van het populisme. Deels was het ontstaan van de partij een gevolg van de crisis die uitbrak in de jaren 1870. Een groot deel van de arbeiders kwam zonder werk te zitten en de Amerikaanse regering antwoordde vooral met repressie.

Er ontstond op verschillende manieren verzet; de zogenaamde Populisten van de People’s Party vormden er één voorbeeld van en bedreigden de industriële orde. Zo stelden ze tijdens hun partijcongres van 1892 voor om de spoorwegen te nationaliseren, het muntbeleid in de handen van het volk te leggen en enkele belangrijke politieke beslissingen via referenda te laten regelen. Daarmee zou ‘de regering weer in handen van het gewone volk terechtkomen.’

Progressieve weldoeners of g­evaarlijke demagogen

In de Amerikaanse geschiedenis was het een uitzonderlijke partij, aldus Jäger. ‘In het Amerikaanse Zuiden bevocht de People’s Party het racisme; in het Noorden de opkomende kapitalistische orde. Als beweging bestond ze uit een coalitie van (blanke en zwarte) kleine boeren en fabrieksarbeiders.’

Door mediasteun en ideologische manipulatie wist de ‘autoritaire populist’ Margaret Thatcher zowel de kleinburgerij, het grootkapitaal als de arbeidersklasse te overtuigen.

‘In Amerika staat het woord populisme daarmee voor radicaal andere zaken dan in Europa’, betoogt hij. ‘Het roept beelden op van het stichterstijdperk, van radicale boeren en strijdende arbeiders. (…) Gedurende de hele twintigste eeuw werd de beweging door radicalen gevierd vanwege haar democratische programma, en in 1964 beriep Martin Luther King Jr. zich nog op de Populistische erfenis toen hij de zuidelijke rassenwetten aanvocht.’

Toch werd na het uit elkaar vallen van de People’s Party in het begin van de twintigste eeuw de negatieve definitie van het populisme dominant. Volgens Jäger ligt dat vooral aan de Amerikaanse wetenschappelijke wereld die het originele Populisme ‘altijd met achterdocht bekeek’. Die academici zouden het Amerikaanse – en later Europese – begrip van het woord populisme voor eeuwig veranderen, klinkt het.

Vooral historicus Richard Hofstadter zou na de Tweede Wereldoorlog een erg grote invloed hebben. Voor hem waren de negentiende-eeuwse Populisten ‘geen progressieve hervormers of goedwillige weldoeners, maar eerder gevaarlijke demagogen’. Hofstadter behoorde tot een groep sociale wetenschappers die zichzelf ‘pluralisten’ noemden en die voorstander waren van een technocratische staat waarin populaire soevereiniteit sterk beteugeld zou worden. ‘Dat verklaart nog het best hun vijandigheid tegen het populisme’, zegt Jäger.

Begin jaren 1960 veroverde deze pluralistische betekenis van het begrip ‘populisme’ een belangrijke plek in het taalgebruik. ‘Terwijl politici zich begin jaren 1960 nog vol vertrouwen als ‘populisten’ profileerden, voelden ze zich tegen het einde van het decennium een stuk ongemakkelijker met het etiket’, klinkt het.

Peronisme

De term populisme wordt dus op verschillende manieren ingevuld en verklaard. Ook wetenschappers zijn het niet altijd met elkaar eens. Zo is het volgens de Argentijnse historicus Federico Finchelstein (New School for Social Research and Eugene Lang College) vooral van belang om historische gebeurtenissen, zoals de Tweede Wereldoorlog, mee te nemen in een analyse die het hedendaagse populisme wil begrijpen. Volgens hem is het startpunt van het ‘moderne populisme’ namelijk het fascisme. Volgens Finchelstein is populisme geen fascisme, maar is ‘het populisme een autoritaire vorm van democratie (…)’.

‘Vóór de ondergang van het fascisme bestonden er al enkele prille ideologieën en ‘prepopulistische bewegingen’ in landen als Frankrijk, Rusland of de Verenigde Staten, maar in een totaal verschillende context’, schrijft hij. ‘Het is pas nadat het fascisme het wereldtoneel verliet, dat het populisme voor het eerst een regime werd.’

Die populistische regimes zagen voor het eerst het licht in Latijns-Amerika, schrijft hij. Volgens onderzoekers vond net vóór en na de Tweede Wereldoorlog in eerste instantie de fase van het ‘klassieke populisme’ in Zuid-Amerika plaats. Daarvan is het Argentijnse peronisme – naar de Argentijnse president Juan Perón – wellicht de bekendste.

‘Als de democratie begint in Athene, dan begint het modern democratisch populisme in Buenos Aires’, schrijft Finchelstein over het regime van Perón in Argentinië. Perón plukte uit zowel linkse als rechtse tradities. ‘Die voortdurende metamorfoses van het peronisme kenmerken ook de wisselende aard van het populisme’, zegt Finchelstein. ‘Dat is omdat het populisme zelf ook altijd op zoek is naar absolute meerderheden en totale trouw eist aan autoritaire vormen van leiderschap.’

‘In Amerika staat populisme voor radicaal andere zaken dan in Europa. Het roept beelden op van het stichterstijdperk, van radicale boeren en strijdende arbeiders’

Naast het peronisme werden ook andere Latijns-Amerikaanse landen tijdens de ‘klassieke fase’ met populistische regimes geconfronteerd. Het zogenaamde Gaitanismo in Colombia in de late jaren 1940, of het tijdperk van José María Velasco Ibarra in het Ecuador van de jaren 1930 tot de jaren 1970 en de naoorlogse populistische ervaringen in Venezuela, Peru en Bolivia zijn daar voorbeelden van.

Volgens The Oxford Handbook of Populism lag de reden voor deze ‘klassieke fase’ van het populisme in Zuid-Amerika in eerste instantie bij de Grote Depressie van de jaren 1930. De combinatie van economische neergang en toenemende migratie van het platteland naar de steden maakte de weg vrij voor populistische leiders. Via een radicaal discours slaagden ze erin om mensen te verenigen.

Naar Europa

Op het Europese vasteland veranderde de betekenis van het populisme opnieuw. In 1967 werd een belangrijke conferentie over het ‘populisme’ georganiseerd aan de gerenommeerde London School of Economics. ‘De onderzoekers hanteerden geen strikte definitie op voorhand’, weet Jäger. ‘Het resultaat was een semantische chaos.’ Na afloop riepen sommigen zelfs op tot een verbod op het gebruik van de term omwille van de ‘vele mislezingen en vulgariseringen in de pers’. De impact van die oproep bleef beperkt.

Om de verspreiding van de term populisme in Europa te verklaren, verwijst hij naar de bekende populisme-onderzoeker Margaret Canovan. In 1981 schreef ze eerst dat het begrip ondefinieerbaar leek: het was rechts bij conservatieven, links bij socialisten, progressief in Amerika en conservatief in Europa. Maar Canovan zag ook twee grote categorieën van ‘populisme’.

Ten eerste was er het ‘agrarisch populisme’ van de negentiende-eeuwse Amerikaanse People’s Party en de Russische Narodniki. Daarnaast bestond er inmiddels ook een nieuwer begrip van het populisme, dat vooral in Europa aanwezig was. Het was het zogenaamde ‘populisme van de politici’ en het stond voor ‘wantrouwen jegens reguliere politiek, en een onwil om met ingewikkelde grondwettelijke structuren om te gaan’.

Vanaf de jaren 1990 werd het woord ‘populisme’ in de Europese pers steeds meer gebruikt. Het woord werd bovendien gebruikt ‘om de meest ongure personages mee aan te duiden’. Het populisme was sinds de jaren 1980 immers het begrip bij uitstek om alle nieuwe niet-klassieke partijen en politieke bewegingen te catalogeren, zowel rechts als links van het politieke spectrum. Jean-Marie Le Pen, Filip Dewinter, Silvio Berlusconi, Vladimir Poetin, Boris Jeltsin, Pim Fortuyn of Bernard Tapie: allen werden ze als populist bestempeld.

Meer cultuur dan economie

Toch was er volgens Jäger een rode draad in de evolutie van het populisme op het Europese vasteland. Hij zag namelijk dat de populistische bewegingen in deze periode meer begaan waren met cultuur dan met economie. Waar populisme voordien eerder als een economische beweging beschouwd kon worden, werd die later eerder een vorm van identiteitspolitiek.

Zo haalt hij het voorbeeld van Margaret Thatcher aan, die in 1979 op spectaculaire wijze de Britse parlementsverkiezingen won. Men was eerst verbijsterd over haar overwinning. Haar kiespubliek bestond immers niet enkel uit de grootburgerij, maar ook een significant deel arbeiders had voor haar gestemd.

De Britse academicus Stuart Hall beoordeelde het ‘thatcherisme’ als een vorm van ‘autoritair populisme’. Hij vond dat Thatcher door media- steun en ideologische manipulatie zowel de kleinburgerij, het grootkapitaal als de arbeidersklasse had weten te overtuigen. Engelse kranten waren eind jaren 1970 immers allerlei berichten beginnen publiceren over een misdaadgolf waarvan de voornaamste aanstekers ‘immigranten’ waren. Bovendien had Thatcher de Engelse arbeiders ervan overtuigd dat ze eigenlijk geen ‘arbeiders’ waren, maar ‘ondernemers’. Samen met de fabrieksbazen dienden die zich te verenigen tegen een gezamenlijke vijand: de steuntrekker of de ‘parasiet’. Dat stelde haar in staat om groepen met tegengestelde belangen onder één vlag te verzamelen.

Het populisme zoals onder anderen Hall het zag, kwam te boek te staan als een ‘antiparticuliere’ identiteitspolitiek. Maar wat wil dat precies zeggen? ‘Reguliere identiteitspolitiek werd doorgaans geassocieerd met minderheidsgroepen’, zegt Jäger. ‘Denk aan zwarte mensen die vochten om hun eigen scholen. In het geval van het populisme van de jaren 1980 was het niet slechts één groep die om erkenning streed. Het was eerder het Volk zelf (…) dat voor zijn eigen culturele eigenheid vocht. Dat nieuwe Volk was niet per se met de economie begaan en had geen boodschap aan klassenconflicten.’ Maar Hall kreeg ook kritiek van onderzoekers die vonden dat hij te veel nadruk legde op beeldvorming.

Ook voor de Nederlandse populismevorser Cas Mudde is het ‘populisme’ meer een kwestie van identiteit dan van economie. Mudde ziet het populisme als een ‘dunne’ ideologie die de bevolking opdeelt in twee identiteiten, volk en elite. Als ‘dunne ideologie’ kan het zich moeiteloos met andere doctrines vermengen. Vandaar dat we ons vandaag ook iets kunnen voorstellen bij een socialistisch, nationalistisch, fascistisch of liberaal populisme.

Dat brengt verschillende wetenschappers tot een belangrijk punt. Het is belangrijk om populisme te onderscheiden van andere, vaak problematische, ontwikkelingen in Europa, zoals bijvoorbeeld de opkomst van xenofobie of racisme, of doorgedreven nationalisme. Zo betoogt de Belgische academicus Benjamin De Cleen (Vrije Universiteit Brussel) dat het belangrijk is om populisme en nationalisme van elkaar te scheiden.

‘Heel vaak wordt populisme als ondemocratisch gezien, maar vaak is het eigenlijk het ultranationalisme dat als een probleem voor de democratie wordt beschouwd, niet het populisme op zich’, liet hij zich recent in een interview ontvallen. ‘Toch houdt ook populisme risico’s in, afhankelijk van hoe het gebruikt wordt en door wie. Maar die democratische risico’s zijn niet noodzakelijk aanwezig in elke vorm van populisme. Populisme kan ook net heel democratiserend werken, door bijvoorbeeld op te komen voor groepen waar anders niet naar geluisterd wordt. Hoe dan ook is het een ambigu verhaal.’

Doe mee met #eosleeft

Met artificiële intelligentie is het eenvoudiger dan ooit om massaal misinformatie viraal te laten gaan op sociale media. Eos Wetenschap vzw wil een baken zijn voor iedereen die op zoek is naar wetenschappelijk onderbouwde journalistiek.

Dankzij de financiële steun van onze community kunnen we dit onafhankelijk blijven doen zonder beïnvloeding van politieke of commerciële spelers.

Wij verstoppen ons niet achter een paywall, omdat we geloven dat open, kwaliteitsvolle wetenschapsjournalistiek leidt tot een vrijere en betere wereld.

Wil je meer weten over de missie van Eos? Klik hier.

Deel je onze missie? Help mee om onze impact te vergroten.

Doneer hier