Neo-luddieten, verenig u!

De legende gaat dat telkens als iemand het woord ‘luddiet’ hardop zegt, ergens in Silicon Valley een tech-entrepreneur wakker schiet, badend in het zweet. Of zou het kunnen dat deze historische verzetsgroepering misbegrepen wordt, en dat we nog iets van hen kunnen leren over onze eigen rol in de toekomst van werk?

‘Luddiet’ is vandaag de dag bijna een scheldwoord geworden, verwijzend naar een persoon die de technologische vooruitgang wil tegenhouden. Er is echter een groeiende groep van auteurs – vaak met een geschiedkundige achtergrond – die deze interpretatie tracht bij te sturen, en die de luddieten voorstellen als ‘vakbondslieden avant la lettre’. Voor de lezer die nog nooit van de luddieten gehoord heeft: de luddieten waren een losjes georganiseerde verzetsbeweging van textielarbeiders die in de industriële revolutie aan het begin van de negentiende eeuw bij nacht weefmachines gingen kapotslaan in de Britse textielfabrieken. Volgens de legende werd de beweging op gang getrokken door ene Ned Ludd (ook wel King Ludd genoemd), die in pamfletten en strijdliederen werd bezongen als een soort Robin Hood van de textielarbeiders. Ned Ludd was echter geen echte persoon, maar een mythisch personage waarachter de arbeiders zich konden verschuilen en in wiens naam ze hun eisen aan de fabriekseigenaars kenbaar konden maken per brief.

Wanneer techno-optimisten over de luddieten spreken, gaat het verhaal dat deze arbeiders bang waren van de nieuwe technologie, zich bedreigd voelden, en dat we nog steeds in het pre-industriële tijdperk zouden leven met z’n allen als we toestaan dat angst voor verandering de snelheid van innovatie zou bepalen. De historische werkelijkheid was waarschijnlijk wel een pak genuanceerder. Zo toonde geschiedkundig onderzoek aan dat de luddieten enkel fabrieken saboteerden die gebruikmaakten van ongeschoolde kinderarbeid, en die de automatisering aangrepen als middel om de arbeidsomstandigheden en rechten van werkers uit te hollen. De textielarbeiders waren ambachtsmannen met een hoog niveau van technische scholing, die perfect in staat waren om met de mechanische weefgetouwen te werken. Ze stelden echter vast dat de kwaliteit van het textiel slechter was, hoewel de productiviteit en winstmarges wel verhoogden (voor de fabriekseigenaars, niet voor de werkers zelf). De kwaliteit was echter geen grote bezorgdheid voor het management, dat vooral op kostenefficiëntie gericht was.

De Amerikaanse nieuwszender Channel 1 News experimenteert met uitzendingen die door AI-gegenereerde ankers worden voorgelezen.

Wat de luddieten eigenlijk vroegen, was dat arbeiders (zoals voorheen) formeel geschoold zouden worden via de gilden, en dat hun een menswaardig loon betaald werd. Ze leefden onder erbarmelijke omstandigheden te midden van een ongeziene politieke, sociale en economische omwenteling, in een historische periode gekenmerkt door hongersnood, armoede, dakloosheid en werkloosheid. Een periode trouwens waarin vakbonden verboden waren in Groot-Brittannië. Het verzet van de luddieten werd dan ook gewelddadig neergeslagen door de overheid, die zelfs het leger inzette en publieke executies liet uitvoeren. Het zou daarna nog een eeuw duren vooraleer de arbeidersbeweging finaal kon doorbreken in Europa.

Vooruitgang voor wie?

We kunnen toch wel wat parallellen vaststellen tussen de historische periode waarin het luddisme tot uiting kwam, en de huidige – aan de vooravond van de Vierde Industriële Revolutie. Zo publiceren meer en meer (populaire) nieuwssites (zoals Buzzfeed, of meer recent de AI-nieuwsankers van start-up Channel 1) ‘content’ die volledig werd gecreëerd door AI. In persberichten worden dergelijke initiatieven door deze bedrijven steevast geframed als innovatief, spannend, en augmentatief – waarmee ze bedoelen dat de technologie hun menselijke medewerkers zal versterken, in plaats van vervangen. Achter de schermen worden echter toch vaak werknemers ontslagen, of overgezet op freelancecontracten. Daarnaast stellen waarnemers vast dat de kwaliteit van dergelijke artikels laag is, al wordt er wel veel op geklikt doordat deze sites continu experimenteren met verschillende titels, met als doel zo veel mogelijk trafiek (en dus advertentie-inkomsten) te genereren. De dalende kwaliteit van informatie op het internet, waardoor het steeds moeilijker wordt om te vinden wat men zoekt, of om ‘fake’ van echt nieuws te onderscheiden, werd door toonaangevend journalist Cory Doctorow de enshittification van het internet genoemd. Een term die trouwens werd verkozen als woord van het jaar door de American Dialect Society in 2023.

Daarnaast is er steeds meer te doen rond zogenaamd shadow work of ghost work. Dit verwijst naar de verborgen menselijke arbeid die schuilgaat achter de codering, cleaning en classificatie van AI-trainingsdata – meestal in lageloonlanden met een minder strenge arbeidswetgeving. Een breder fenomeen is dat van de on-demand gig economy, waarbij werkers opdrachten uitvoeren op basis van individueel betaalde taken, wat betekent dat ze enkel betaald worden wanneer er genoeg werk is (Uber is hier een typisch voorbeeld van). Samengevat worden deze fenomenen weliswaar gekenmerkt door technologische innovatie, maar ook door een daling van de kwaliteit, meer precaire arbeidsvoorwaarden, en een meer ongelijke verdeling van winsten tussen bedrijfseigenaars en werkers.

Vaak wordt de vraag gesteld: we mogen de vooruitgang toch niet tegenhouden? Deze vraag kan echter beantwoord worden met een andere vraag: vooruitgang voor wie, en op welk vlak? In het debat over technologie spelen duidelijk uiteenlopende belangen. Wat kunnen we leren van het dappere verzet van de luddieten voor de toekomst van werk waar we vandaag voor staan?

De ‘learning twenties’

Wat vandaag de dag ondergesneeuwd is binnen het debat over de toekomst van werk, is de mogelijkheid van werkers om zich te verzetten tegen bepaalde trends die ze onwenselijk achten, voor hun eigen beroepsgroep of voor de maatschappij als geheel. In de arbeidssociologie noemen we dit agency – de mogelijkheid van mensen om door hun handelen hun eigen omstandigheden in handen te nemen. Het lijkt vandaag wel alsof de enige agency die mensen mogen hebben is om zich aan te passen aan nieuwe technologie. Dit wordt dan enigszins eufemistisch gekaderd als reskilling (de nood aan constante bijscholing om verouderde skills te updaten), upskilling (de nood om totaal nieuwe skills te verwerven), of levenslang leren. Het narratief van het levenslang leren is trouwens al jaren een stokpaardje van de Vlaamse regering, alsook het narratief van de digitale geletterdheid: de missie om iedereen in de maatschappij mee te krijgen met nieuwe technologieën, ook ouderen en kansengroepen. Lees bijvoorbeeld eens het essay van Hilde Crevits over het inluiden van de learning twenties in Vlaanderen. De boodschap is duidelijk: the robots are coming, en het is onze verantwoordelijkheid hier mentaal en praktisch op voorbereid te zijn. Over deskilling – het verlies van vaardigheden door automatisering van deeltaken (bv. bij jonge piloten of radiologen) – horen we dan weer beduidend minder. Er bestaat ook het risico dat de dreiging van automatisering gebruikt kan worden om collectieve onderhandelingen te ontmoedigen, door werkers te overtuigen dat deskilling, zero-hours contracten en gig work nog altijd beter zijn dan helemaal geen werk.

Meer extreme verzetsdaden creëren een draagvlak voor meer gematigde voorstellen tot sociale verandering

Het is belangrijk te benadrukken dat reskilling, upskilling, levenslang leren en digitale geletterdheid op zich positieve zaken zijn, die zeker een belangrijke plaats zullen en moeten innemen in de toekomst van werk. En het is zeker waar dat we elke dag dankbaar mogen zijn voor technologische innovaties zoals de uitvinding van de binnenhuis-wc, de wasmachine en de telefoon. We kunnen het er echter ook over eens zijn dat technologische vooruitgang een wereld impliceert waarin technologie de mens dient in plaats van omgekeerd. Innovatie kan namelijk zowel een demand- als een supply-based vorm aannemen – dat wil zeggen dat het gedreven kan worden door een maatschappelijke nood (bv. we moeten het klimaatprobleem oplossen) maar ook door een ontluikende technologische capaciteit waarvoor use cases gezocht worden (bv. voor welke doeleinden zouden we deze hersenchip kunnen gebruiken?). In veel gevallen gaat supply-based innovatie gepaard met commerciële applicaties met voornamelijk een winstoogmerk, wat niet wil zeggen dat deze geen maatschappelijke waarde kunnen hebben.

Echter, tot verduidelijkt wordt hoe de monsterwinsten geprojecteerd door Silicon Valley-iconen – prominente techno-optimisten zoals Elon Musk en Marc Andreessen spreken van een age of abundance voor de mensheid – voor de eerste keer in de geschiedenis gelijk(er) verdeeld zouden worden tussen kapitaalhouders en werkenden, moeten we de vraag blijven stellen aan wie nieuwe technologie ten goede komt (en aan wie niet). Is het bijvoorbeeld vooruitgang wanneer journalisten dagelijks moeten overleggen met een content performance management team om te overlopen op welk soort stukken vaker geklikt wordt? Of wanneer bedrijven zoals IBM in de VS – want in Europa mag het niet door de GDPR – de mails en chatgesprekken van hun werknemers laten screenen door algoritmes om vroege tekenen van burn-out of intentie tot ontslagnemen te detecteren? Of wanneer studenten hun huiswerk door ChatGPT laten schrijven (soms zelfs zonder het te lezen)? De een zijn utopie is de ander zijn dystopie.

Een andere reden tot bezorgdheid zijn de toepassingen van AI die verboden zullen worden volgens de AI Act die recent gestemd werd in het Europees Parlement – bijvoorbeeld het detecteren van emoties door werkgevers en onderwijsinstellingen op basis van gezichtsherkenningssoftware, het opzetten van social credit-systemen op basis van sociaal gedrag of persoonskenmerken, en het inzetten van AI-systemen om het gedrag van mensen te sturen buiten hun vrije wil om. Het feit dat deze zaken überhaupt gereguleerd moeten worden impliceert dat er use cases voor zijn. In Silicon Valley lacht men echter met de reguleringsdrang van ons Europeanen. Wij zijn de koplopers in de race naar achteruitgang, zeggen zij.

Techno-determinisme

Het is opvallend hoe deterministisch het hedendaagse debat over de toekomst van werk is geworden. Determinisme verwijst hierbij naar de aanname dat technologische capaciteiten en innovaties vormgeven aan de sociale, economische en politieke realiteit – in plaats van omgekeerd. Dit gaat hand in hand met de zogenaamde forecasting-methodiek, die voorspellingen maakt over de toekomstige arbeidsmarkt (bv. de graad van automatisering van verschillende beroepen) op basis van de verwachte snelheid van technologische ontwikkelingen binnen AI en robotica. Techno-determinisme gaat ook gepaard met een discours van onvermijdelijkheid (‘dit gaat nu eenmaal gebeuren’) en een verantwoordelijkheidskloof (waarbij het niet duidelijk is in welke mate de ontwikkelaar van een technologie aansprakelijk is voor alle mogelijke sociale gevolgen ervan).

Een milieuactivist van Extinction Rebellion voert actie aan de Tower Bridge in Londen tegen het gebruik van fossiele brandstoffen door zich vast te plakken aan de weg. Credit: imageselect
Moest massawerkloosheid er komen ten gevolge van automatisering zal dit het gevolg zijn van beslissingen die mensen hebben genomen

Bewust of onbewust zijn machtige actoren binnen het debat er schijnbaar in geslaagd om burgers in democratische samenlevingen te doen geloven dat het onmogelijk is de ontwikkeling en gevolgen van nieuwe technologie te beïnvloeden. Soms wordt zelfs geïnsinueerd dat niemand nog grip heeft op de toekomst van werk – wanneer mogelijke technologische werkloosheid wordt geframed als ‘de robots die eraan komen’ of ‘de AI die uw job zal stelen’. Er zijn ook mensen in Silicon Valley die geloven dat vroeg of laat een artificiële superintelligentie zal ontstaan, waarover mensen geen controle meer zullen kunnen krijgen (de radicalen onder hen zeggen trouwens dat we niet mogen discrimineren tegen deze nieuwe superieure levensvorm, en dat ons uitsterven de logische volgende stap in de evolutie is). Het mag echter duidelijk zijn dat, moest massawerkloosheid er komen ten gevolge van automatisering, dit het gevolg zal zijn van beslissingen die mensen hebben genomen achter gesloten deuren, met als doel zoveel mogelijk winst te verdienen aan een zo laag mogelijke arbeidskost. Het subtiel beïnvloeden van het publieke debat om het beeld te scheppen dat het de schuld is van de technologie zélf komt hen hierbij handig uit.

We mogen toch niet vergeten dat mensen er in het verleden steevast in geslaagd zijn hun arbeidsomstandigheden en –voorwaarden succesvol te verdedigen en verbeteren, zelfs wanneer deze ernstig onder druk stonden door de geldhonger van kapitaalhouders. Wij hebben vandaag werkweken van vijf dagen (in plaats van zeven), een wettelijk minimumloon, een arbeidsongevallenverzekering, ontslagbescherming, een pensioen, en preventieadviseurs met dank aan de agency van de werkenden die ons voorgingen.

De mogelijkheid tot verzet

Wat kunnen we nu concreet doen om ons te verzetten tegen onwenselijke evoluties in de toekomst van werk? Daarvoor kunnen we bijvoorbeeld inspiratie opdoen bij onderzoek rond burgerverzet (zie tabel). Hierbij moeten we opmerken dat de publieke opinie duidelijk meer voorstander is van zogenaamde ‘constructieve’ verzetsdaden dan van confronterende verzetsdaden. Denk aan de ergernis van mensen wanneer er stakingen zijn bij het openbaar vervoer, of de publieke verontwaardiging over Extinction Rebellion, die met soep en verf naar kunstwerken in musea gooien of zich vastlijmen op de autostrade en zo het verkeer blokkeren. Men zegt hierbij steevast dat dit niet de goede manier is om hun punt te maken. Toch mogen we hier niet uit afleiden dat alleen constructieve verzetsdaden daadwerkelijk constructief kunnen zijn (in die zin is het label ‘constructief’ in de verzetstypologie van Michael Beer wat ongelukkig gekozen).

Een typologie van mogelijke verzetstactieken (op basis van het werk van Michael Beer, 2021).

Onderzoek wijst uit dat alleen gematigde, redelijke vormen van collectief actievoeren vaak maar weinig resultaat opleveren, zowel omdat ze de status quo niet echt uitdagen, als omwille van het feit dat ze minder media-aandacht opleveren dan extremere vormen van actievoeren. Extreme vormen van actievoeren genereren dan weer zoveel media-aandacht dat de publieke opinie vaak naar het midden verschuift: ‘Natuurlijk ben ik akkoord dat we iéts moeten doen aan kwestie X, maar dit is te extreem en dus contraproductief’. Wat er dus gebeurt is dat de actievoerders erin slagen een groot deel van de bevolking op één lijn te krijgen op een middenpositie, daar waar een significant deel ervan daarvoor mogelijk niet eens echt had nagedacht over de kwestie. Men noemt dit het verschuiven van het Overton-venster – het spectrum van gedachtegoed dat acceptabel wordt geacht door het grote publiek. Kortom, meer extreme verzetsdaden creëren (vaak doelmatig) een draagvlak voor meer gematigde voorstellen tot sociale verandering, juist dankzij hun extreemzijn.

Dit soort onderzoek naar sociale bewegingen helpt ons om verzetsgroeperingen zoals de luddieten in een nieuw licht te zien – hun nachtelijke vernielingstochten plantten een zaadje van hoop waaruit later de arbeidersbeweging kon groeien en, nog later, legitiem ingebed werd binnen het wetgevend kader. De boodschap die ze achterlieten als nalatenschap is niet dat wij ook de machines moeten gaan kapotslaan, maar dat solidariteit de sleutel vormt tot het veiligstellen van onze rechten in de toekomst van werk. Pervers genoeg is het maatschappelijke draagvlak voor solidariteit vandaag mogelijk hoger dan ooit, nu ook de jobs van hoogopgeleide kenniswerkers, kunstenaars en Hollywoodacteurs bedreigd worden door technologie.

Nicky Dries schreef dit stuk als gastbijdrage.