Nieuw onderzoek naar iconische fossielenbedden met resten van uitgestorven reusachtige zeezoogdieren ontrafelt een intrigerend mysterie. Maar het leert ons ook iets over de oorsprong van het voortplantingsgedrag van hun evolutionaire nazaat, de walvis.
Het was uiteraard al bekend dat de reuzen van de waterfauna van vandaag migreren om zich voort te planten. Onder meer de blauwe vinvis en de bultrug verhuizen naar voor hen veilige stukken oceaan om te bevallen. Lees: naar gebieden met zo weinig mogelijk roofdieren die het op hun borelingen gemunt kunnen hebben. Met als gevolg dat velen van hen jaar na jaar samenstromen op dezelfde stroken kustlinies. Nieuw onderzoek wijst erop dat dit honderden miljoenen jaren teruggaat in de tijd. Naar een tijdperk, met andere woorden, vóór het evolutieproces van de huidige walvissen begon vanuit mariene reptielen met het formaat van een lijnbus. De ichthyosauriërs meer bepaald, die zo’n kwart miljard jaar geleden leefden.
Het onderzoek vond plaats met als basis het bij specialisten iconische Berlin-Ichthyosaur State Park (BISP). Op deze locatie in een nationaal park in de Amerikaanse staat Nevada worden sinds 1957 een groot aantal tot meer dan 15 meter lange fossielen van de ichthyosauriërsvariant Shonisaurus popularis beschermd die er aangetroffen werden bij mijnbouw. Hoe, en vooral waarom waren die dieren terechtgekomen in het huidige spookstadje Berlin, ten westen van de Shoshone Range-bergen en op dik 450 kilometer van woestijnstad Las Vegas?
De voorbije decennia gingen de meeste paleontologen ervan uit dat die ichthyosauriërs er omkwamen nadat ze er collectief gestrand waren. Inderdaad, zoals we dat fenomeen ook vandaag wel eens zien bij zeezoogdieren. Een andere veelgehoorde verklaring was dat ze vergiftigd waren door de toxines van een algensoort. Het klinkt plausibel, maar geen van beide mogelijke verklaringen is wetenschappelijk muurvast onderbouwd. Om dit voorhistorische mysterie op te lossen deed een gemengd team verbonden aan acht universiteiten, musea en onderzoekscentra een beroep op nieuwe technieken. Onder meer 3D-scans en de nieuwste geochemische snufjes combineerden ze met de aloude vasthoudendheid van de paleontologie. In dit geval met eindeloos geduld de archieven en opslagruimten van musea doorploegen op zoek naar stukjes bewijsmateriaal dat opnieuw onderzocht kon worden.
Fossiele resten
De geochemische tests brachten niets aan het licht dat zou kunnen wijzen op de dood als gevolg van een ernstige verstoring van het ecosysteem. Tot zover de toxische algen, dus. Geologisch materiaal wees er dan weer op dat hun beenderen na hun overlijden naar de zeebodem gezonken waren. Dus niet blijven liggen in ondiep water na stranding. Maar wat was het dan wel?
Het eurekamoment kwam er toen het team een sleutelstukje van de puzzel ontdekte: minuscule restantjes van fossielen in de kelders van oudere musea. Een vergelijkende analyse met behulp van onder andere micro-CT-scans bracht aan het licht dat het om fossiele resten van embryo’s en pasgeboren ichthyosauriërs ging. Daar kwam bij dat er ook resten van volwassen dieren lagen maar geen ‘jongeren’ én dat de datering van de vele fossielbedden in het BISP minimaal honderdduizenden tot zelfs miljoenen jaren uit elkaar lag. Met andere en meer onderzoekstechnische woorden: het gaat om dezelfde soort en een gelijklopend demografisch patroon maar significant gespreid in de geologische tijd.
Voor co-onderzoeksleider Nicholas Pyenson, paleontoloog en specialist fossiele zeezoogdieren van het Smithsonian, is het duidelijk: ‘Deze plek is voor ontelbare generaties ichthyosauriërs een habitat geweest waarnaar ze terugkeerden om te bevallen. Wat betekent dat het gelijkaardige voortplantingspatroon bij de huidige reuzen van de oceanen zo’n 230 miljoen jaar oud is.’