Kleine hondenrassen zijn doelbewust door de mens gefokt. Maar een genetische mutatie die de lichaamsgroei beperkt was al aanwezig bij de voorouder van de hond, de wolf.
Al lang voor het einde van de laatste ijstijd zochten gedweeë wolven het gezelschap van de mens op. Ze lieten zich temmen, en wat later werden de eerste gedomesticeerde honden geboren. Nadien duurde het nog lang voordat mensen honden ook doelbewust gingen fokken op een klein formaat, zodat de ‘schoothondjes’ konden dienen als gezelschapsdieren. Intussen zijn er tientallen van zulke kleine hondenrassen, van de chihuahua over de dwergkeeshond tot de yorkshireterriër.
De mensgestuurde evolutie doet vermoeden dat de genmutaties voor dat kleine lichaamsformaat ook pas tijdens de laatste paar eeuwen zijn opgedoken. Maar dat klopt niet. Een gemuteerd gen dat de aanmaak van een belangrijk groeihormoon belemmert was al aanwezig bij de voorouder van de hond, de wolf. Amerikaanse genetici troffen het aan in het paleo-DNA van een Siberische wolf die 54.000 jaar geleden leefde.
Dat betekent dat er op z’n minst al één ‘schoothondjesmutatie’ aanwezig was in de hondenstamboom lang voordat de eerste honden werden gedomesticeerd. En dus ook voordat andere hondachtigen zoals coyotes en jakhalzen zich afsplitsten. Het verklaart wellicht waarom de mens zo snel en gemakkelijk kleine rassen kon kweken.
In tegenstelling tot mensen hebben honden maar heel weinig genen die gelinkt zijn aan de lichaamsgrootte. Er zijn er niet meer dan 25 bekend, bij ons zijn het er ettelijke honderden. Toch heeft dat beperkte genetische arsenaal bij honden voor een veelheid aan formaten gezorgd, van chihuahua’s tot Deense dogs.
Bron: National Human Genome Research Institute, Maryland, VS