Een van de moeilijkheden bij het leggen van de puzzel is dat er niet zoiets bestaat als ‘één Stonehenge’. Het monument uit de Jonge Steentijd werd immers niet in één keer opgetrokken. Er liggen zelfs zo’n zesduizend jaar tussen de aanleg van de eerste paalkuilen en de laatste bouwactiviteit. Bovendien beschikten onderzoekers vaak nog niet over de juiste technologische tools om hun theorieën te toetsen aan onderzoeksdata.
Dat verklaart waarom we al veel meer weten over de kleinere granieten delen van Stonehenge, de zogenoemde bluestones, dan over de blikvangers: de sarsen stones. Die horizontaal en verticaal geplaatste zandstenen kolossen waren – kort samengevat – lange tijd te groot en te zwaar voor cruciale onderzoeken naar hun samenstelling, en bijgevolg naar de plaats waar onze voorouders ze vandaan hebben gehaald, de transportwijze en de gevolgde route.
De analyse
Een team onder leiding van fysisch geograaf David Nash (Brighton University) deed nu een beroep op recent ontwikkelde draagbare apparatuur. De basis is spectrometrie: een geheel van technieken die men in de natuurkunde en de analytische en fysische chemie toepast om, in dit geval, de samenstelling van een onderzoeksobject te bepalen. In de eerste fase gebruikte het team fluorescentiespectrometrie, met als doel stoffen te identificeren. Daarna volgde een combinatie van twee andere spectrometrietechnieken om metalen en niet-metalen te bepalen en de concentratie van elementen te achterhalen.
Het resultaat was een soort “identiteitskaart” die de weg wees naar een plausibele plaats van herkomst van de zandstenen: ‘slechts’ 25 km verderop, in West Woods. Het onderzoek leverde ook afgeleide aanwijzingen op over de timing van de plaatsing van alle zandstenen componenten van Stonehenge. ‘Ongeveer tegelijkertijd,’ zegt prof. Nash.‘En dat gaat in tegen de vaak aangenomen theorie dat alleen de iconische Heel Stone, ten noordoosten van de cirkel zandstenen, uit de onmiddellijke omgeving kwam en van lang voor de andere dateert. Het is bijzonder om technologie van de 21ste eeuw te gebruiken om het neolithische verleden te begrijpen, en zo vragen te beantwoorden waarover wetenschappers al eeuwen theoretisch debatteren.’