In de top 50 van snelste 400-meterlopers aller tijden staan maar twee atleten van niet-Afrikaanse origine, onder wie de Belg Alexander Doom. Waarom zijn atleten van Afrikaanse origine zo snel? Het antwoord bevindt zich in de spiervezels.
Alexander Doom loopt 44.15 seconden op de 400 meter.
De atletiekgemeenschap, en zeker niet enkel de Belgische, is daar nog niet van bekomen. Dat hij enkele maanden geleden wereldkampioen 400 meter indoor werd tot daaraantoe. Dat hij als topfavoriet deze week in Rome Europees kampioen werd op de individuele 400m, dat is zeker straf.
Maar. Die. Tijd.
Met die tijd is hij de snelste witte 400 meter-loper ter wereld. Er was er wel ooit nog ééntje die sneller was, namelijk de Amerikaan Jeremy Wariner, maar dat is ondertussen ook alweer vijftien jaar geleden. Doom is een eenzame witte raaf in sprintersland. De 400 meter wordt immers nog bij de sprintersdisciplines gerekend.
Op één na snelste witte atleet ooit
Met deze tijd (een verpulvering van het Belgisch Borlée record trouwens) duikt hij in de top-50 aller tijden op de baanronde. Hierin staan dus maar twee atleten van niet-Afrikaanse origine. Er zijn heel wat Caraïbische en Afro-Amerikaanse atleten bij, maar zij zijn allemaal verwant aan de genetische sprinters-bakermat, die West-Afrika heet. Dat geldt evenzeer voor de andere sprintafstanden, de 100 meter en 200 meter, die voor het overgrote deel gedomineerd worden door West-Afrikaans bloed. Ook bij de vrouwen is dat trouwens het geval, op een zeldzame Femke Bol na.
Topsprinters beschikken over spieren die vooral opgebouwd zijn uit dominant snelle spiervezels, we spreken van ‘fast-twitchers’
Dat kan inderdaad geen toeval zijn. Hoever staat de wetenschap in de verklaring hierachter? Het is niet dat er iets in het drinkwater zit in West-Afrika, want heel wat van die atleten zijn daar ondertussen al generaties lang niet meer geweest. Het is ook niet zo dat het iets te maken heeft met de huidskleur. Dat zwarte mensen beter zouden sprinten dan witte mensen, is nonsens. Er zijn ook heel wat zwarte volkeren die niet goed lopen, of die net superieur zijn op de lange afstand, en helemaal niet op de korte.
Sportwetenschappers hebben onderzocht welke factoren heel bepalend zijn om een topsprinter te kunnen zijn. En welke daarvan bij die atleten van West-Afrikaanse origine meer uitgesproken ontwikkeld zijn. Sprinters moeten hele hoge vermogens produceren op korte tijd en daarvoor heb je specifieke spieren nodig. Daarmee bedoel ik: spieren die vooral opgebouwd zijn uit dominant snelle (fast-twitch) spiervezels, we spreken van ‘fast-twitchers’. Daarnaast heb je ook een grote spiermassa nodig, zeker voor bepaalde spieren die je gebruikt om grote krachtige passen te zetten, zoals de heupstrekkers, en je benen snel naar voor te zwaaien, zoals de heupbuigers.
Onderzoek wees uit dat Afro-Amerikanen (dus van West-Afrikaanse origine) inderdaad vaker over dominant snelle spiervezels beschikken. Het lijkt dus dat er een grotere vijver van fast-twitchers is om uit te vissen. Fast-twitcher zijn heeft ook nadelen; het is waarschijnlijk één van de redenen waarom overgewicht en type-2 diabetes meer voorkomt in de Afro-Amerikaanse dan Kaukasische inwoners van de VS.
De spiermassa is ook een bepalende factor. Die West-Afrikaanse atleten hebben vaak op jonge leeftijd al (15-16 jaar) een bijzonder gespierd lichaam. Een sixpack van nature. Denk aan foto’s van Lukaku in de jeugdreeksen: een rijzige spierbom tussen de jongetjes. En bovendien ook nog eens een lichaam dat vaak bijzonder makkelijker reageert op prikkels zoals krachttraining. Bij de Europese bevolking zie je ook soms mensen die ‘gespierd geboren zijn’, maar dat is veel zeldzamer. Dus ook hiervoor is de talentpool veel kleiner. Je moet aan vele voorwaarden voldoen om een topsprinter te kunnen worden en als die twee bepalende factoren (veel spiermassa en veel snelle spiervezels) al niet veel voorkomen, dan krijg je gewoon statistisch veel minder kans op een topper bij ons.
Impact van koloniaal verleden
Het gaat over een heel specifieke Afrikaanse groep volkeren, die eigenschappen heeft ontwikkeld die voordelig waren voor overleving en dus natuurlijke selectie. We weten niet exact wat er juist gespeeld heeft dat hen in die evolutionaire richting heeft gedreven. Van de Oost-Afrikaanse duurlopers begrijpen we veel beter dat het bij hen zeker iets te maken heeft met overlevingskansen op grote hoogte in de Grote Slenk (Ethiopische en Keniaanse hoogvlakten). Waarom die West-Afrikanen zo gespierd en snel moesten zijn, is voorlopig gissen. Je zou intuïtief denken dat ze dan sneller konden weglopen van roofdieren, maar dat lijkt onwaarschijnlijk. Zelfs al je Usain Bolt 50m voorsprong geeft, dan nog verliest hij van een jachtluipaard op de 100m.
Maar er is meer. Er bestaat ook zoiets als artificiële selectie. De meeste mensen kennen artificiële selectie vooral uit de kweek en veredeling van dierenrassen (bijvoorbeeld honden of paarden) en plantensoorten. Bijna al onze groenten en fruit zijn het resultaat van ver doorgedreven artificiële selectie. Maar toch niet met mensen, denk je dan? Dat klinkt akelig, als eugenetica...
Toch is er artificiële selectie gebeurd. Door slavenhandelaars tijdens de periode van de driehoekshandel in de 17 en 18de eeuw. Dan voeren Europese handelaars van Europa naar West-Afrika om daar de sterkste slaven uit te kiezen en op te kopen. Die voeren dan vervolgens naar de Caraïben en de Oost-kust van Amerika om hen daar te laten werken op suiker- en katoenplantages. Om dan terug te varen naar Europa om die suiker en dat katoen te verkopen, en dan met de opbrengst en verwerkt textiel terug naar West-Afrika nieuwe slaven te gaan selecteren, enzovoort. Zo is dat eeuwen doorgegaan. Enkel de sterkste slaven werden geselecteerd en enkel de allersterksten overleefden de erbarmelijke omstandigheden van de overtocht en slavernij. Er zit toch wel een kwalijk koloniaal reukje aan de hedendaagse atletiekpiste...
Dit verhaal van de Trans-Atlantische driehoekshandel wordt ook beschreven in het uitstekende populair-wetenschappelijk boek ‘The Sports Gene’ (ook vertaald onder ‘Topsport in de genen’) van de Amerikaanse journalist David Epstein, dat ik ten zeerste kan aanraden.
De spoeling van niet-Afrikaanse topsprinters is heel erg dun, dus interesseert het ons als sportwetenschappers natuurlijk wat die blanke sprintbommen net zo uniek maakt
Maar wat dan met Alexander Doom? Zijn talent moet dus nog hoger ingeschat worden dan we nu al doen. Zelfs met een minder ideale ethnische origine loopt hij toch iedereen naar huis. De spoeling van niet-Afrikaanse topsprinters is heel erg dun, dus interesseert het ons als sportwetenschappers natuurlijk wat die witte sprintbommen net zo uniek maakt.
Met mijn onderzoeksteam in Gent bestuderen we sinds vele jaren de spieren van uitzonderlijke atleten met behulp van een krachtige Magnetische Resonantie (MRI) scanner. Zo onderzochten we naast Alexander Doom ook Christophe Lemaitre. Die Franse sprintlegende was de eerste witte man die onder de tien seconden liep op de honderd meter. Zijn onderbenen zie je op de foto hieronder. Doom en Lemaitre bleken - zoals verwacht - fast-twitchers, maar we konden niet concluderen dat de snelste blanke spieren ter wereld in vergelijking met andere (ietsje tragere) sprinters die we onderzochten over zoveel meer snelle spiervezels beschikten. Zo blijft het mysterie waarom net zij ‘Afrikaanse’ tijden lopen voorlopig nog altijd onopgelost.