Aan de vooravond van de tweede maand van het 150 Dagen Darmfloraproject, zocht ik microbioloog Gwen Falony op in zijn kantoor in Leuven. Samen met Jeroen Raes is hij de hoofdonderzoeker van het Vlaams Darmflora Project.
Van valse bescheidenheid heeft Gwen duidelijk geen last. ‘Ik ben ervan overtuigd dat onze studie wereldwijd de basis zal vormen van het onderzoek naar de relatie tussen de bacteriën die in onze darmen leven en onze gezondheid’, vertelt hij kordaat.
Helemaal uit de lucht gegrepen is zijn voorspelling natuurlijk niet. Net nadat ze de resultaten van het eerste luik van het onderzoek in het prestigieuze wetenschappelijke tijdschrift Science hadden gepubliceerd (waarbij 3000 gezonde proefpersonen eenmalig staaltjes inleverden), werd het meteen een van de meest geciteerde studies in het vakgebied en werden de gegevens wereldwijd een populaire referentiedataset. ‘De gegevens die we nu voor het tweede luik van het project verzamelen, zullen een nog veel grotere referentie worden’, vertelt hij. ‘Nooit eerder werden 350 proefpersonen 150 dagen opgevolgd, nooit eerder namen ze zowel maandelijks als dagelijks stalen, nooit eerder was de kwaliteit van de data en van de stalen zo hoog en werd de analyse ervan zo grondig uitgevoerd.’
Kinderziektes
Wanneer ik hem vraag hoe het project loopt, wordt Gwen pas echt enthousiast. ‘De inzameling loopt geweldig. Meteen na de start ontplofte de mailbox wel even en stond ook de Darmflorafoon roodgloeiend. Bij heel veel mensen wilde het scannen van de barcode van de speekselstalen niet goed lukken. We hadden die barcode app nochtans op voorhand getest en hadden daar weinig problemen mee, dus neen, dat hadden we even niet zien aankomen. Gelukkig weten we dat een gigantisch citizen science project als 150 Dagen Darmflora van de eerste keer perfect uitrollen vrijwel onmogelijk is. En dat elk nieuw project een leercurve inhoudt, voor de deelnemers, maar vooral voor ons wetenschappers.’
Gwen vermoedt dat het probleem van het scannen te wijten is aan de camera op de smartphone die de deelnemers hebben gekregen. ‘De camera die we bij de test gebruikten was vermoedelijk van een iets betere kwaliteit. Het is bovendien niet eenvoudig om een gebogen barcode op een buisje in te lezen. Zoals steeds baart ook hier oefening kunst, maar het is niet de bedoeling dat onze deelnemers minutenlang moeten proberen om een barcode in te scannen. Daarom hebben we de barcodelabels voor de volgende staalnameronde groter gemaakt en hangen ze nu als een vlagje aan de speekseltubes. We zijn er vrij zeker van dat het scannen deze keer heel wat vlotter gaat verlopen.’
Mensen mailen en bellen ook vaak ongerust omdat ze een verkeerd buisje hebben gebruikt, hun huisarts een label verkeerd heeft geplakt, of ze de zwarte zakjes met de stalen in de witte envelop hebben gestoken waardoor ze bij de apotheker niet in de diepvriezer zijn beland. ‘Op de duizenden stalen die we binnenkrijgen, is het niet zo’n probleem als het even verkeerd gaat’, vertelt Gwen. ‘Gelukkig verloopt alles meestal zoals het hoort: de vragenlijsten worden goed ingevuld, de stalen worden op tijd ingeleverd, het netwerk van apothekers dat jarenlang stil heeft gelegen, is zonder problemen weer geactiveerd. De bezorgdheid van onze deelnemers is een grote troef. We weten dat ze er alles aan doen om hun stalen prefect ingevroren bij ons te krijgen.’
De feedback van de deelnemers zorgt er volgens Gwen vooral voor dat het project beter wordt. ‘Mensen proberen met hun smartphone dingen uit en vinden fouten waar wij niet aan gedacht hebben om ze te checken. We krijgen bijvoorbeeld vaak het voorstel om de app te koppelen aan een sporthorloge of een stappenteller. Dat is een schitterend idee, want tijdens deze studie moeten deelnemers de smartphone de hele tijd bij zich dragen, onder andere omdat we op basis van hun locatie hun mate van activiteit willen volgen. Maar dat is niet altijd evident. Daarom zullen we in de toekomst zeker meer met wearables werken. Voorlopig hebben we daar het budget niet voor, maar we zijn momenteel wel aan het uitzoeken hoe mensen die al een sporthorloge hebben, de data van hun wearable met die van de app kunnen synchroniseren.’
Geen individuele resultaten
In vrijwel elke brief die ik als deelnemer van het project kreeg, stond vermeld dat ik geen individuele resultaten zal krijgen. De reden daarvoor is volgens Gwen eenvoudig: ik zou een lijstje krijgen van bacteriën die in mijn darmen voorkomen en ik zou daar helemaal niks mee weten. ‘Ik zou je een overzicht kunnen geven van het hele spectrum van bacteriën die in de darmen van mensen voorkomen en aangeven waar jij ergens in dat spectrum zit. Maar ik zou je niet kunnen zeggen wat dat precies betekent, omdat niemand ooit heeft bestudeerd wat een normale darmfloravariatie is. En voor je kunt zeggen of een darmfloravariatie afwijkend is, moet je uiteraard weten wat normaal is. Wij zijn met dit project de eersten wereldwijd die dat bestuderen.’
Er zijn toch internetfora die beweren dat ze dat wel kunnen? ‘Er zijn zelfs artsen die dat beweren’, vertelt Gwen met een zucht. ‘Volgens ons zijn dergelijke interpretaties helaas nergens op gebaseerd. Ze maken mensen ook nodeloos ongerust. Stel dat jij met je darmflora aan de rand zit van het spectrum. Wil dat dan zeggen dat je ziek bent of ziek gaat worden? Niemand die het nu al met zekerheid kan zeggen. De zaken zouden anders liggen als ik zou weten dat een bepaalde darmbacterie het risico op darmkanker verhoogt en jij die in grote hoeveelheden in je darm hebt zitten. Dan zou ik je dat uiteraard meedelen. Maar zolang we niet over dergelijke informatie beschikken, heeft het weinig zin om deelnemers individuele resultaten op te sturen. Ik wil ook niet dat de huisartsen, die al een grote inspanning leveren in het project, binnenkort overspoeld worden door ongeruste deelnemers die hen een lijst van bacteriën voorleggen waar ze voorlopig niets mee weten.’
Voedingsdagboek
Gwen verwacht dat alle kinderziektes van het project uiterlijk tegen mei van de baan zijn. ‘Niet alleen omdat mei voor ons de belangrijkste maand is omwille van de dagelijkse staalnames, maar ook omdat de deelnemers dan ook nog eens een voedingsdagboek moeten bijhouden, wat een heel arbeidsintensieve opdracht is. Als de deelnemers tegen dan het gebruik van de smartphone en van de andere attributen goed onder de knie hebben, kunnen ze zich volledig op het ingeven van hun voeding concentreren.’
Hoewel uit eerder onderzoek is gebleken dat het vrijwel onmogelijk is om een voedingsdagboek correct bij te houden, hebben de onderzoekers toch beslist om er ons een te laten invullen. ‘We weten dat onze voedingsapp beperkingen heeft’, vertelt Gwen. ‘Als je bijvoorbeeld ingeeft dat je bloemkool met bechamelsaus hebt gegeten, dan weet ik nog niet wat er precies in die bechamelsaus zat. We weten ook dat het heel moeilijk is om hoeveelheden eten of drinken correct in te schatten. Toch vragen we de deelnemers om zo goed mogelijk in te geven wat ze eten, omdat het ons in staat stelt te berekenen hoeveel eiwitten, vetten en suikers ze relatief opnemen. Op basis daarvan kunnen we bestuderen wat de invloed is van wat je eet op wat er in je darmen leeft.’
Voor het zover is, komt er nog een maand waarin we alleen aan het begin van de maand staaltjes moeten nemen en we ons voor de rest kunnen concentreren op het bijhouden van onze stoelgangs-, sport- en menstruatiedagboeken. Wat mij betreft, een fluitje van een cent.