Vogelgriep haalt geregeld het nieuws. Zo gaat het virus momenteel rond bij koeien in de VS en stierf er onlangs een Mexicaanse man aan het virus. Wanneer zijn die berichten zorgelijk? Op deze punten moet je letten bij 'virusnieuws'.
Deze blog verscheen eerder in The Conversation.
In de VS krijgt een arbeider op een melkveebedrijf jeukende, bloeddoorlopen ogen. In Australië wordt een jong meisje ziek na een buitenlandse vakantie en moet ze met spoed naar het ziekenhuis. In Mexico wordt een andere man, die al ziek en bedlegerig was, ernstig onwel en overlijdt. Elk van die recente gevallen werd veroorzaakt door een andere stam van het influenzavirus. In alle gevallen ging het om een dierlijk virus, dat normaal gesproken helemaal niet bij mensen opduikt. Moeten we ons zorgen maken over dat soort verhalen?
Wanneer die anekdotes in het nieuws komen (en voor influenzavirussen gebeurt dat vrij vaak), vragen journalisten aan ons virologen: hoe bezorgd zijn jullie over deze berichten?
Het eerlijke antwoord: dat hangt van veel dingen af, ook van onze persoonlijkheid. Sommigen van ons zijn van nature optimisten, terwijl anderen de neiging hebben om het negatief in te zien. Maar onze professionele achtergrond geeft ons wel een idee waar we naar moeten kijken in een nieuwsbericht over een nieuw virus. Als je de volgende keer zelf in het nieuws leest over een nieuw virus, dan zijn dit de vragen die je kunnen helpen om te bepalen hoe zorgwekkend het deze keer is.
Hoe ver is het al?
Dit is meestal de eerste vraag. Het is eigenlijk heel moeilijk voor een virus om zich aan te passen zodat het goed kan groeien in een nieuwe gastheersoort. Zelfs griepvirussen - in principe vogelvirussen, maar berucht om het herhaaldelijk veroorzaken van menselijke pandemieën - lukt het maar eens in enkele decennia.
Voor een virus is het oversteken naar mensen vanuit een andere dierlijke gastheer een gefaseerd proces. (Ik schrijf ‘mensen’, maar het geldt voor de oversteek tussen om het even welke twee gastheersoorten, bijvoorbeeld vogelgriep die zich aanpast om zich te verspreiden onder vee).
Zijn mensen blootgesteld aan het nieuwe virus en hebben ze immuunreacties ontwikkeld, maar zonder tekenen van infectie? Als er een ‘overloop’-infectie van een mens is geweest (ongeacht of deze ernstige ziekte veroorzaakte of niet), zijn er dan tekenen dat het virus zich voldoende heeft aangepast om zich verder te verspreiden naar andere mensen? En als het virus zich nu onder mensen verspreidt, is die verspreiding dan nog op een punt waarop het kan worden ingedamd?
Hoeveel weten we?
Toezicht houden is intensief werk dat middelen en samenwerking vereist, maar het is enorm belangrijk om uitbraken te begrijpen en te beheersen. Dus waar zijn we naar op zoek?
Het testen van mensen op immuunreacties op een virus (serologie) vertelt ons wie eerder is blootgesteld. Het sequencen van virale genomen (van geïnfecteerde mensen of mensen uit de omgeving) vertelt ons waar het virus zich nu bevindt, maar het stelt ons ook in staat om te achterhalen hoe het zich verspreidt en hoe het verandert.
We kunnen dit doen omdat virussen snel muteren. Door de verschillen in hun genetische sequenties op een rij te zetten, kunnen we stambomen (‘fylogenetische bomen’) maken, die we kunnen gebruiken om te reconstrueren hoe het virus op bepaalde plaatsen op bepaalde tijden terecht is gekomen.
Hebben we te maken met één grote uitbraak of met een heleboel afzonderlijke uitbraken? Stambomen kunnen ons dit laten zien. Door naar de veranderingen in het genoom van het virus te kijken, kunnen we ook op zoek gaan naar tekenen die erop wijzen dat het virus zich aanpast aan een nieuwe soort - ervan uitgaande dat we het virus goed genoeg begrijpen om dat te achterhalen.
Waar hebben we mee te maken?
Hoe beter we een virus begrijpen, hoe beter we kunnen anticiperen op wat het virus vervolgens gaat doen. Van sommige zeer goed bestudeerde virussen, zoals de griepvirussen, kennen we enkele genetische veranderingen die ons waarschuwen voor de aanpassing aan een nieuwe gastheersoort.
Waar kunnen we nog meer naar zoeken? We maken ons meer zorgen over virussen die tussen gelijksoortige gastheersoorten springen. Een griepvirus dat al in een zoogdier zit, is dichter bij de mogelijkheid om ons te infecteren dan griep bij een vogel.
We kunnen kijken naar waarschijnlijke transmissieroutes - een ademhalingsvirus zal zich waarschijnlijk sneller verspreiden dan een virus dat via seksueel contact wordt verspreid. We kunnen ook proberen te raden naar de gevolgen van een infectie - virussen die ernstige ziekten veroorzaken zijn zorgwekkend, maar in termen van verspreiding maken we ons ook zorgen over minder ernstige gevallen, die ertoe kunnen leiden dat mensen het virus verspreiden zonder dat ze het doorhebben.
Toch zijn virussen lastige dingen en in de praktijk is het heel moeilijk om te voorspellen wat ze zullen doen.
De huidige uitbraak van het vogelgriepvirus H5N1 bij vee is hier een goed voorbeeld van. Een influenza A-virus dat vee infecteert en zich vervolgens via melk verspreidt, was een grote verrassing. En hoewel bekend is dat H5N1 zeer ernstige ziekten kan veroorzaken, lijkt het erop dat sommige runderen het virus bij zich dragen zonder ernstig ziek te worden.
Experimenteel virologisch onderzoek, waarbij dieren en celculturen worden besmet en bestudeerd onder gecontroleerde omstandigheden in veilige laboratoria, kan essentieel zijn om te begrijpen waar een virus echt toe in staat is.
Kan het erger worden?
Zich aanpassen aan mensen is moeilijk voor een virus, dus alles wat een virus meer kansen geeft om dit voor elkaar te krijgen is zorgwekkend. Aanhoudende uitbraken zijn een groter risico dan eenmalige gevallen.
We maken ons meer zorgen over virussen bij dieren die nauw contact hebben met mensen. H5N1 dat zich verspreidt in Noord-Amerikaans vee is zorgwekkender dan H5N1 dat zich verspreidt in Zuid-Amerikaanse zeeolifanten.
Virussen die een kortere weg nemen om zich aan te passen zijn ook zorgwekkender. Bij griepvirussen kan dit gebeuren bij gastheren zoals varkens die meer dan één virus tegelijk kunnen oppikken. Dan kunnen virussen stukjes van hun genoom met elkaar uit te wisselen.
En we maken ons zorgen over mensen die iets doen waardoor een virus meer kansen krijgt om aan hen te wennen. Dingen als het drinken van ongepasteuriseerde melk in gebieden waar dat H5N1 influenzavirussen kan bevatten, bijvoorbeeld.
Hoe ziet het ergste geval eruit?
Wat zou er gebeuren als het erger werd? Hebben we al vaccins tegen dit virus of tegen een virus dat er erg op lijkt? Is er capaciteit om grote aantallen van die vaccins te maken en ze onder grote aantallen mensen te verspreiden? Hebben we al antivirale geneesmiddelen? Weten we wat er nodig is om de symptomen die het virus veroorzaakt effectief te bestrijden? Hier helpt het in ieder geval om te maken te hebben met een virus als influenza dat we al lange tijd proberen te bestrijden.
De verspreiding van een nieuwe stam van het influenzavirus over de wereld is slechts een van veel virale bedreigingen, maar de H5N1-stam van het virus heeft de laatste tijd veel dingen gedaan die ons, virologen, zorgen baren.
Hoewel geïsoleerde gevallen verwoestend kunnen zijn voor de betrokken mensen, komt het grotere risico voor de samenleving van virussen die zich verspreiden - en H5N1 influenza verspreidt zich nu, zowel onder vee in de VS als onder vogels over de hele wereld. Maar het lijkt er op dit moment niet op dat het virus zich onder mensen verspreidt.
De huidige stemming onder virologen is zeker niet wat het was in bijvoorbeeld februari 2020, toen duidelijk werd dat SARS-CoV-2 zich ongecontroleerd onder mensen verspreidde. Maar de vogelgriep doet op dit moment genoeg verontrustende dingen waardoor we er veel aandacht aan moeten besteden. Hopelijk kunnen we daarmee met zijn allen voorkomen dat het nog veel zorgwekkender wordt dan het nu al is.