Dertig beginnende lopers leggen de basis voor een grootschalig onderzoek naar de invloed van sporten op de darmflora.
Ik zit in het UZ in Gent te wachten aan een lab van de vakgroep revalidatiewetenschappen en kinesitherapie. Ik heb er afgesproken met onderzoekster Ruth Verrelst die in het kader van het Vlaams Darmflora Project een dertigtal start-to-runners opvolgt.
Ruth voert al jaren onderzoek naar de preventie van letsels en aandoeningen bij atleten. ‘Het is begonnen toen ik voor mijn doctoraat de biomechanische risicofactoren van sporters onderzocht’, vertelt ze nadat ze me een kopje koffie heeft aangeboden. ‘Ik wilde uitzoeken of de manier waarop sporters bewegen kan voorspellen of ze later sneller kwetsuren oplopen.’
Omdat het geïsoleerd bekijken van biomechanische risicofactoren geen sluitend antwoord gaf op haar onderzoeksvraag, wilde ze ook andere gegevens in kaart brengen, zoals de invloed en interactie van voeding en stress op de gezondheid van de fysiek actieve populatie. ‘In mijn zoektocht naar onderzoeksgroepen die dergelijke gegevens verzamelen, kwam ik terecht bij Jeroen Raes, hoofdonderzoeker van het Vlaams Darmflora Project’, vertelt ze. ‘Hij vertelde me dat zijn collega Gwen Falony ook met het idee rondliep om het microbioom van (top)sporters te onderzoeken. We besloten samen een pilootproject op te zetten waarbij we een groepje start-to-runners zouden opvolgen. Later zouden we hetzelfde doen bij topsporters.’
Tot het uiterste
Tijdens de rekruteringsfase voor de 150 Dagen Darmflora studie, werd een speciale oproep gelanceerd naar sporters om zich op te geven als vrijwilliger. In maart, bij het begin van de studie, nam Ruth samen met inspanningsfysioloog Bert Celie bij een dertigtal sportieve vrijwilligers een inspanningstest af om hun conditie objectief in kaart te brengen. ‘We lieten de proefpersonen lopen op een loopband met een masker op de neus om hun zuurstofverbruik bij toenemende inspanning te meten’, vertelt Bert nadat hij er is komen bijzitten. ‘We hebben ook de hoeveelheid lactaat in hun bloed gevolgd en hun hartslag gemeten.’
Door de inspanning steeds zwaarder te maken en de sporters tot volledige uitputting te laten volhouden, bepaalde Bert hun VO2max, een belangrijke parameter voor het aerobe uithoudingsvermogen. Bovendien is dit een van de belangrijkste prestatiebepalende parameters bij duursporten zoals lopen en fietsen. Om echt alle sporters volledig tot het uiterste te laten gaan, liet Bert de loopband van de betere lopers op het einde wat hellen zodat ze het gevoel hadden bergop te lopen. Om te voorkomen dat er ongelukken zouden gebeuren, werden de proefpersonen op voorhand stevig vastgegespt in een harnas en hield Bert de hele tijd zijn hand op de veiligheidsknop van de loopband.
De proefpersonen die nog nooit hadden gelopen, kregen het bekende start-to-run-schema mee naar huis. Wie al een loopgeschiedenis had, volgde een geïndividualiseerd trainingsprogramma waarbij hun trainingsbelasting elke week met 10 procent toenam. Alle deelnemers moesten trainen binnen hun ideale hartslagzone, die bepaald was op de inspanningstest. Drie maanden later werden ze een tweede keer in het UZ verwacht om na te gaan of ze door het trainingsschema fitter waren geworden.
Topsport is niet altijd gezond
‘We hebben de gegevens nog niet allemaal verwerkt, maar op het eerste gezicht lijkt de conditie van alle lopers positief geëvolueerd en hebben ze weinig blessures opgelopen’, vertelt Ruth. ‘We hopen daarvan een weerslag te vinden in hun darmflora. We vermoeden dat de enkele cardiovasculaire aanpassingen die met sporten gepaard gaat, een positief effect zullen hebben op de bacteriën in hun darmen die gevoelig zijn voor specifieke bloedgebonden prikkels.’
De onderzoekers hopen ook een verklaring te vinden voor het overtrainingssyndroom. ‘Een voldoende zware trainingsbelasting is nodig om beter te worden. Zolang de sporter ook voldoende rust en herstelt, is er geen probleem’ vertelt Ruth. ‘Maar waar recreatieve sporters vooral voordelen ondervinden van het sporten, gaan elite atleten soms zo ver in hun inspanningen dat ze blessure- en infectiegevoeliger worden. Denk maar aan Tom Dumoulin die vorig jaar in de Giro te kampen kreeg met darmproblemen. We weten dat er tijdens een intensieve duurinspanning tot 80 procent minder bloed naar het spijsverteringsstelsel vloeit ten voordele van de spieren en vermoeden dat daardoor bepaalde bacteriestammen uit de darmen verdwijnen – net omdat specifieke bloedgebonden prikkels wegvallen. Kunnen we achterhalen welke bacteriestammen bij topsporters verdwijnen, dan kunnen we hen die wellicht in probiotische vorm voorschrijven en problemen voorkomen.’
Blijkt uit deze try-out dat sporten een invloed heeft op de darmflora, dan willen Ruth en Gwen eind dit jaar een veel grotere populatie start-to-runners opvolgen en hen vergelijken met een groep topsporters. Ze hebben al contacten met een professionele wielrennersploeg, maar ze hopen ook triatleten en marathonlopers in de studie te betrekken.