Voor de meeste bergbeklimmers is hoogteziekte onvermijdelijk. Maar Sherpa’s, de inheemse hooglanders van de Himalaya, hebben een evolutionair voordeel: hun lichamen zijn perfect aangepast aan extreme hoogtes.
Een recente studie in PNAS onthult een verrassende sleutel tot de overleving van Sherpa’s: de nieren. Op grote hoogte zorgt de ijle lucht voor minder zuurstof, wat kan leiden tot hypoxie – een gevaarlijk zuurstoftekort dat duizeligheid, misselijkheid en in ernstige gevallen vochtophoping in de longen en hersenen veroorzaakt. Het lichaam probeert dit te compenseren door sneller te ademen, maar dit verstoort de zuurgraad van het bloed. De nieren spelen hierbij een cruciale rol door de balans tussen zure en alkalische ionen te herstellen.
Onderzoekers vergeleken bloedmonsters van veertien Sherpa’s en vijftien laaglanders tijdens een trektocht in de Himalaya. Ze namen eerst bloedmonsters op 1.280 meter hoogte, vervolgens volgde een negen dagen durende tocht naar 4.270 meter, waar opnieuw bloed werd afgenomen. Waar de bloedzuurgraad van de laaglanders veranderde naarmate ze hoger kwamen, bleef die van de Sherpa’s stabiel. Dit wijst op een permanente aanpassing van hun nieren.
Stille helden
Eerdere studies toonden aan dat Sherpa’s meer bloedplasma hebben, wat het bloed dunner maakt en zuurstof efficiënter transporteert. De nieuwe bevindingen benadrukken de rol van de nieren als stille helden van hoogteaanpassing.
Deze inzichten openen de deur naar verder onderzoek naar hoe het menselijk lichaam zich kan aanpassen aan extreme omgevingen – en misschien zelfs naar toepassingen voor mensen met ademhalingsproblemen.
Bron: Mount Royal University, Alberta, Canada
Beeld: Scientific American