Als kind was Maarten Larmuseau verslingerd aan de familiestamboom die zijn oom bijhield. Vijfentwintig jaar later is die fascinatie alleen maar sterker geworden. Aan de hand van ons DNA onderzoekt Larmuseau eeuwenoude migraties en stambomen. Hij lost er bovendien misdaden mee op.
In oktober 2012 troepte een vijftigtal mannen samen in het Romeins Archeologisch Museum van Oudenburg, West-Vlaanderen. Allen kregen ze een steriel wattenstaafje toegestopt, waarmee ze duchtig over de binnenkant van hun wangen streken. Ook in Velzeke, Tongeren, Snellegem, Idegem en Alken speelden zich rond die periode dezelfde taferelen af met soortgelijke groepen mannen. Alle proefpersonen waren ingegaan op een uitnodiging van Maarten Larmuseau en zijn collega’s aan de KU Leuven. Ze voerden een grootschalig DNA-onderzoek uit om te achterhalen hoe groot de verwantschap is tussen families die al generaties lang in dezelfde streek wonen. Op basis van oude archieven selecteerden ze tientallen families uit de zes bovengenoemde gemeentes – verspreid over drie Vlaamse provincies.
De verwachting was dat mensen uit hetzelfde dorp ook meer verwant zouden zijn met elkaar, aangezien Vlamingen van oudsher honkvast zijn en vaak onder de kerktoren blijven. Maar dat bleek hoegenaamd niet het geval voor de late middeleeuwen. ‘In de 14de en 15de eeuw, toen de familienamen in gebruik kwamen, waren gemeentes bijzonder heterogeen. In onze onderzoeksresultaten zagen we hoe de migraties zich voordeden.’ Larmuseau vermoedt dat onder andere de vele pestepidemieën uit die periode, waarvoor mensen op de vlucht gingen, daar voor iets tussen zitten.
Nog opmerkelijker is dat de migratie en variatie groter was in het binnenland – grosso modo het huidige Limburg – dan in de kuststreek. ‘Ik verwachtte juist het omgekeerde, omdat je aan zee veel transportmogelijkheden hebt. Kijk naar de Vikingen, die zich via het water in andere gebieden vestigden. Maar blijkbaar gaat dat toch niet zo makkelijk als gedacht, en was transport over land eenvoudiger en frequenter.’
De methode die Larmuseau gebruikt, is erg specifiek: hij richt zich op het mannelijke Y-chromosoom. Dat wordt van vader op zoon doorgegeven – vandaar dat enkel mannen aan de studie deelnamen – en vertoont af en toe mutaties.
Larmuseau en zijn collega’s gaan via bio-informatica op zoek naar zogenoemde SNP’s of puntmutaties. Dat doen ze in beschikbare, wereldwijde databases van genoomanalyses. ‘Op basis daarvan maken we een stamboom van de variatie op het Y-chromosoom. Een andere soort mutaties zijn STR’s, die veel sneller muteren dan SNP’s. We zoeken dus verschillende types mutaties en mutatiesnelheden. Zo kunnen we inschatten of en op welk moment in de geschiedenis twee mensen een gemeenschappelijke voorouder in de vaderlijke lijn hebben.’
Buitenechtelijke kinderen
Je kan je voorstellen dat zo’n onderzoek niet waterdicht is: wat met buitenechtelijke kinderen? Want dan is de link tussen het Y-chromosoom en de familienaam zoek. Onder meer de identificatie van de Britse vorst Richard III – waar Larmuseau aan meewerkt – werd erdoor bemoeilijkt.
‘Er doen nog steeds hardnekkige cijfers de ronde over dat onderwerp. Zo zou tien procent van alle kinderen buitenechtelijk zijn. Maar die getallen zijn gebaseerd op studies met mannen die al twijfels hádden of hun kind wel echt van hen was. Maar uit onze wetenschappelijke studies, gebaseerd op de volledige populatie, blijkt dat mee te vallen: het gaat per generatie om één à twee procent.’
Toch is het opvallend dat zoveel mensen deelnamen aan Larmuseaus wetenschappelijk onderzoek, terwijl er onaangename verrassingen en geheimen uit het verleden aan het licht kunnen komen. ‘Vlamingen zijn enorm geïnteresseerd in stamboomonderzoek, ze zijn trots op hun afkomst.’
Maar sinds juni 2014 komt er een kink(je) in de kabel van Larmuseaus methode. Sindsdien kunnen ouders hun baby de familienaam van de moeder geven in plaats van die van de vader, of een combinatie van beide. ‘Slecht nieuws voor het onderzoek’, zegt Larmuseau als ik hem daarop attent maak. ‘We mogen geen bevolkingsregisters van de laatste honderd jaar raadplegen. Om genoeg proefpersonen te vinden, moeten we dus een beroep doen op telefoonboeken en kandidaten een voor een contacteren. Mochten al die mensen de naam van hun moeder dragen, dan hadden we nooit genoeg deelnemers bij elkaar kunnen krijgen.’
Misdaden ophelderen
Maar het gaat verder dan dat. Larmuseau houdt zich ook bezig met forensische wetenschap. Is er DNA beschikbaar van de dader van een moord of verkrachting – bijvoorbeeld uit bloedsporen – dan probeert hij op basis van het Y-chromosoom te achterhalen om wie het gaat. ‘We zoeken naar een match in een database. Zit er familie tussen of niet?’ Met zijn kennis en de methodes die hij perfectioneert, hielp Larmuseau al misdrijven op te lossen. Het bekendste voorbeeld is de moord op het Nederlandse meisje Marianne Vaatstra. Zij werd in 1999 verkracht en gedood, maar pas na een jarenlang pleidooi van haar vader liet de Nederlandse wet DNA-onderzoek toe.
In 2012 werd het DNA gescreend van zo’n achtduizend mensen die rond de plaats delict in Friesland woonden. Na analyse van een deel van die stalen werd de familienaam van de dader achterhaald. Zo konden speurders de dader na dertien jaar alsnog ontmaskeren. En dat is een van de grote drijfveren van Maarten Larmuseau: de link met forensische wetenschap.
‘Kijk, bij zo’n citizen science-onderzoek (zoals het bastaard- of migratieonderzoek) verwachten we veel van onze deelnemers. We moeten dus ook wat terugdoen. Dan heb ik het niet alleen over het vervolledigen van de stambomen van al die families, maar ook over toepassingen die nuttig zijn voor de maatschappij. En dan komt die forensische wetenschap al gauw om de hoek kijken.
Mijn werk is bij uitstek interdisciplinair. Ik combineer biologie, genetica, geschiedenis, sociologie en demografie, maar in elke discipline beschouwen ze mij als een buitenbeentje’, lacht hij. ‘Altijd probeer ik de link naar het forensische wetenschappelijk onderzoek te maken. Dat is voor mij essentieel.’
Larmuseau verblijft op het moment van ons gesprek in Leicester (VK). Ook daar koppelt hij stamboomonderzoek aan forensics. Hij houdt er zich verder bezig met onderzoek naar de geschiedenis van Normandië, en zoekt naar de aanwezigheid van Vikingen in Engeland. ‘En eind dit jaar starten we in Vlaanderen opnieuw met een studie naar bastaardkinderen. Sociobiologen vermoeden dat er meer buitenechtelijke kinderen waren in de periode voor de demografische transitie (voor de jaren 1960, red.), toen gezinnen door de bank genomen groter waren. Omdat het dan vanuit biologisch standpunt ‘minder uitmaakte’. Maar dat willen we toch eens nagaan.’