Hoewel sprekers van dezelfde taal elkaar goed kunnen begrijpen, heeft iedereen haar of zijn eigen stemgeluid. Hoe ontstaan die verschillende stemmen?
Klanken komen tot stand door luchtstroming. Bij klinkers en een deel van de medeklinkers komt die luchtstroom uit de longen en laat die vervolgens de stembanden trillen. Daarna stroomt de lucht door het spraakkanaal, dat bestaat uit de keel-, mond- en neusholte. Ondertussen kunnen andere organen zoals de tong en het strottenhoofd de luchtstroom – en zo ook de klank – beïnvloeden.
Iedereen die ‘O’ roept, beïnvloedt de luchtstroom dus op ongeveer dezelfde manier. Toch heeft iedereen een eigen, karakteriserende stem. Hoe kan dat?
Wetenschappers aan de Universiteit van Aken zochten het uit. Ze vroegen aan 41 mensen om verschillende klanken te produceren terwijl ze in een MRI-scan lagen. Op basis van die scans maakten ze een model waar ze een statistische analyse op los lieten.
Daaruit bleek dat vooral de lengte van het verticale (de keelholte) en het horizontale spraakkanaal (de mondholte) het stemgeluid voor bijna 75 procent bepaalden. In een spraakkanaal dat één centimeter langer is, kunnen de trillingsfrequenties al zeven tot acht procent lager zijn. Dat resulteert dus in een lagere stem. Verder zijn ook de vorm van het gehemelte en de stand van het hoofd van belang voor het stemgeluid.
Vervolgonderzoek met meer deelnemers moet het model nog accurater maken
om andere factoren te kunnen onderzoeken.