Door de niet aflatende CO2-uitstoot verzuren de oceanen, wat ernstige gevolgen kan hebben voor het zeeleven. Maar voor krill, kleine garnaalachtigen die aan de basis liggen van de voedselketen in zee, lijkt die vrees onterecht.
Als koolstofdioxide uit de atmosfeer zich mengt met zeewater, ontstaat koolzuur. Daardoor daalt de pH van het water, zeker in de regionen vlak onder het oceaanoppervlak. Een lagere pH betekent meer verzuring, en bijvoorbeeld minder mineralisatie van organische stoffen – dit is vooral een probleem voor zeediertjes die een kalkskelet hebben. Maar verzuring zou ook de groei en de voortplanting van andere organismen kunnen belemmeren, vrezen wetenschappers. Die problemen zouden zich vooral laten voelen in de Zuidelijke Oceaan, waar veel meer CO2 zich mengt met het zeewater.
Maar welke gevaren zijn er nu concreet, voor specifieke diersoorten? Een team van Australische biologen heeft een jaar lag onderzocht welke invloed verzuring heeft op het leven en het gedrag van krill, kleine ongewervelde garnaalachtigen die ronddrijven in het oceaanwater en die een belangrijke schakel vormen van de mariene voedselketen. De larven van krill worden trouwens tot het zoöplankton gerekend, zowat de basis van het ecosysteem in de oceanen.
De vorsers stelden het krill in hun lab bloot aan verschillende pH-waarden, waarden die overeenstemmen met de verwachte verzuring tegen het einde van de eeuw, of erger. Na een klein jaar vonden ze echter geen aanwijzingen dat de zeeorganismen leden onder de verzuring. Het lijkt er dus op dat krill best tegen een stootje kan, wat haar leefomstandigheden betreft.
Krill behoort tot het basisdieet van verschillende zeezoogdieren (walvissen, dolfijnen, walrussen, etcetera) en zeevogels. Die lijken zich dus alvast geen zorgen te hoeven maken dat hun favoriete hapje straks schaarser wordt.