Driekwart van de vliegende insecten is verdwenen, kopten de media eind oktober. Maar de conclusie dat er een insectenarmageddon aan de gang is, berust op statistisch drijfzand.
Het Duits-Nederlandse onderzoek in het vakblad Plos One, waaruit zou blijken dat driekwart van de zogeheten ‘vliegende biomassa’ sinds 1989 verdwenen is, zorgde eind oktober voor alarmerende berichten in kranten, tijdschriften en op websites.
De Britse The Guardian sprak van een ‘ecologisch armageddon’ dat al het leven op aarde bedreigt. Het NERN (Netherlands Ecological Research Network) luidt de noodklok en belegt op 21 november een bijeenkomst met landbouw- en natuurorganisaties. Zelfs de Tweede Kamer gaat hoorzittingen organiseren over insectenbeschermende maatregelen.
Roerend eens
Waar zoveel verschillende partijen het roerend eens zijn, is geen twijfel meer mogelijk, zou je denken. Maar deskundigen uiten wel degelijk harde kritiek op het onderzoek.
Om een algemene trend in de tijd te monitoren, hadden de wetenschappers op een flink aantal locaties, verspreid over Duitsland, elk jaar de vliegende biomassa moeten meten. Maar dat is nergens gedaan. In plaats daarvan is op een groot aantal plekken maar één keer gemeten, en op sommige locaties twee of drie keer, in 27 jaar tijd. Zo zijn geen harde conclusies over een algemene trend te trekken.
Op veel plekken is maar één keer gemeten in 27 jaar tijd. Zo zijn geen harde conclusies over een algemene trend te trekken
En dit is slechts het meest in het oog lopende manco van het onderzoek. De Wageningse entomoloog Kees Booij: “De suggestie dat er een monitoringsproef is opgezet klopt dus van geen kant. Er is nog meer dat niet deugt, maar dat gaat schuil onder een laag statistiek die de zwakheden verdoezelt.”
Een andere Wageningse entomoloog, Theodoor Heijerman, vult Booij aan. “Stel dat het waar is, dat driekwart van de vliegende biomassa verdwenen is. Dan is het toch raar dat entomologen dat nooit hebben opgemerkt? In 1975 of daaromtrent groef ik mijn eerste bodemvallen voor kevers in, maar de potten zitten de laatste jaren voller dan ooit. Wanneer zou je de afname dan gaan merken, bij 85 procent of 96 procent? Als de conclusie klopt dan is bovendien meteen onderuit gehaald dat biomassa een belangrijke indicator is. Driekwart minder en er liggen nog steeds appels in de supermarkt, de heide is paars en nog elk jaar komen de gierzwaluwen terug. Er is nog geen enkel ecosysteem in elkaar gestort!”
Malaisevallen
Wat is er nu precies mis met de publicatie? Om de kritiek te onderbouwen, gaan we eerst terug naar het Plos One-onderzoek. Vanuit Nederland werkte hieraan onder meer Caspar Hallmann mee, ecoloog aan de Radboud Universiteit. De data komen van de Entomologische Vereniging Krefeld, die in 63 Duitse natuurgebieden (in de deelstaten Nordrhein-Westfalen en Brandenburg) Malaisevallen plaatste.
Een Malaiseval is een gazen tent met twee open kanten. Insecten in alle soorten en maten vliegen en waaien daar naar binnen, en komen via een fuik in een reservoir terecht. Een Malaiseval blijft in principe de hele lente, zomer en herfst staan. Het reservoir wordt iedere een of twee weken meegenomen, en de inhoud gewogen.
Uit in totaal 1500 wegingen berekenden Hallmann en zijn collega’s, dat de opbrengst van de vallen gemiddeld is afgenomen van ongeveer 9 gram per dag in 1989 naar 2 gram per dag in 2016, een afname met driekwart. In onderstaande vorm (maar zonder de foutmarge-balkjes) ging de grafiek de wereld over, ter illustratie van het insectenarmageddon dat aan de gang heet te zijn.
Rijke en arme locaties
Nu is algemeen bekend, dat het aantal insecten enorm in plaats en tijd varieert. De ene locatie – of week – kan van nature wel tien keer zo rijk zijn aan vliegende biomassa als een andere. Ook grote jaarlijkse schommelingen zijn heel normaal. Het zal duidelijk zijn, dat als je in 1989 een meting doet op een heel rijke locatie, en in 2014 op een heel arme locatie, je niet mag concluderen dat de vliegende biomassa in Duitsland in die periode met 90 procent is afgenomen. Zo naïef waren de onderzoekers natuurlijk ook niet, maar door de beperkingen van de beschikbare data is het heel goed mogelijk, dat de vermeende afname aan vliegende biomassa voor een groot deel het gevolg is van dit type effecten.
In het ideale geval zou je op alle 63 locaties van 1989 tot 2016 Malaisevallen gezet hebben. Je krijgt dan 63 tijdtrends, die je kunt middelen, wat een vrij harde conclusie oplevert over de algemene trend. Zulk systematisch onderzoek is eerder gedaan, onder meer in Sussex. Daar zijn op honderd locaties over ruim veertig jaar wel echte tijdreeksen gemeten, en daaruit blijkt geen catastrofale teruggang in het aantal insecten.
Randomisatie
Zoals aan het begin al gezegd, in het Plos One-onderzoek waren zulke degelijke data voor geen enkele locatie beschikbaar. Een alternatief had misschien kunnen zijn, om regelmatig (ieder jaar, of zo vaak als haalbaar), op een aselecte, representatieve steekproef van locaties Malaisevallen neer te zetten. Je moet dan bij elke ronde at random (‘met een dobbelsteen’) minstens een stuk of acht beschikbare locaties kiezen.
Maar ook dat is niet gebeurd. Booij: “De selectie van locaties is op heel andere gronden gedaan dan je zou doen voor een monitoringstudie om tijdtrends te volgen. Er is geen sprake van enige randomisatie. Er is vooral rond de stad Krefeld gemeten, waar die entomologen wonen en actief zijn.”
In een toelichting per e-mail bevestigt Hallmann dat randomisatie geen rol speelde. De oorspronkelijke bedoeling van de Malaisevallen was niet om een tijdstrend aan te tonen, men wilde slechts de biodiversiteit van natuurgebieden inventariseren. Redenen om een locatie te kiezen, waren de beschikbaarheid van geld en een vergunning, en zo veel mogelijk verscheidenheid aan landschappen (habitats). Pas in 2014, toen men de indruk kreeg dat de biomassa was afgenomen, is besloten om op sommige locaties opnieuw een val te plaatsen.
Sowieso zijn de aantallen locaties waarop per jaar gemeten is, te laag voor een goede steekproef. In 14 van de 25 meetjaren is maar op een of twee locaties gemeten, en in 7 jaren op drie of vier locaties. Alleen in 1989 (8 locaties) 2013 (8), 2014 (23) en 2016 (7) is er gemeten op een behoorlijk aantal locaties.
Zowel in het Plos One-artikel als in zijn toelichting, doet Hallmann luchthartig over de armetierige dataset: “Dat is precies waarom we geen jaarlijkse trendbepalingen maken, maar een gemiddelde jaarlijkse trend berekenen, gebaseerd op alle data. De dataset is zo groot, dat we effecten van habitatcluster en verschillen binnen het seizoen goed hebben kunnen kwantificeren, en daarmee de overall trend.” Booij: “Het gaat er niet om hoe ‘groot’ de dataset is, maar om de kwaliteit van de data, en die is niet toereikend.”
Recordjaar
Het eerste meetjaar, 1989, is een geval apart. Er is weliswaar op acht locaties gemeten, maar vrijwel zonder ruimtelijke spreiding. Er stonden zes vallen vlakbij elkaar in een natuurgebied bij Bonn, en twee vallen bij Krefeld, zeventig kilometer verderop. Louter dankzij de rijke oogst van deze acht vallen geldt 1989 in dit onderzoek als een Duits recordjaar qua vliegende biomassa.
Kijken we nog eens naar de grafiek van het insecten-armageddon, dan is duidelijk, dat de piek in 1989 in z’n eentje de linkerkant een heel stuk omhoog trekt, en zo voor een groot deel de scherp dalende trend tot 2016 bepaalt. Zonder die piek blijft er van de afname met 75 procent misschien nog 35 procent over. Maar ook uit die lagere waarde zou je geen harde conclusie kunnen trekken, als die gebaseerd is op een te armoedige dataset.
Het is niet eens overdreven om te stellen dat de wereldwijde hype over het insecten-armageddon nooit van de grond gekomen was, als de zomer van 1989 voor insecten in dat ene natuurgebied bij Bonn niet zo uitzonderlijk goed was geweest. Of als de entomologen van Krefeld een jaar later waren begonnen Malaisevallen te plaatsen.
Paradoxale behoefte
Als dit Plos One-artikel een van de vele was die slechts door specialisten waren besproken, dan was er weinig aan de hand geweest. Er is immers ander onderzoek dat een veel genuanceerder beeld laat zien. Toch kreeg het veel aandacht in verschillende media en roepen organisaties zoals Natuurmonumenten en de Vogelbescherming op tot drastische actie. Maar de conclusie dat er ‘driekwart minder vliegende insecten’ zijn rammelt.
Heijerman vindt de fixatie op biomassa hoe dan ook onterecht: “Veel biomassa gaat nogal eens samen met weinig soorten en omgekeerd. Het zou zo maar kunnen, dat als we de natuur meer de ruimte geven, de biomassa daalt en de soortenrijkdom omhoog gaat. Ieder ecosysteem heeft daarin een andere balans.”
Zowel hij als Booij zijn insectenliefhebbers, en hebben jaren ervaring met veldstudies. Zij staan uiteraard volledig achter maatregelen die de insectenfauna en de biodiversiteit in de natuur en in de landbouw bevorderen. Maar dan wel graag op basis van goed onderzoek. Booij: “De discussie is zeker de moeite waard, maar niets is zo funest voor het vertrouwen in de wetenschap als een zwak artikel dat op deze manier in het mediageweld wordt meegetrokken.”