Volgens recent Brits onderzoek kan je op basis van de gezichtsvorm, de grootte en het geslacht voorspellen hoe lang een hond zal leven.
De afgelopen 16 000 jaar is de gedomesticeerde hond een van de meest wijdverspreide en gevarieerde soorten op aarde geworden, met meer dan 400 genetisch verschillende rassen die variëren in grootte van de kleine pomeriaan tot de indrukwekkende mastiff. Die aanzienlijke variatie in grootte en levensstijl leidt tot grote verschillen in welzijn en levensverwachting. Zo kunnen dwergpoedels achttien jaar of ouder worden, terwijl een Deense dog gemiddeld maar half zo oud wordt.
Zo’n grote tegenstelling binnen dezelfde diersoort is ongebruikelijk binnen de dierenwereld. Daarom onderzochten Engelse wetenschappers welke kenmerken een impact hebben op de levensduur van de verschillende rassen.
De onderzoekers stelden een database samen van de gegevens van meer dan 580 000 honden uit het Verenigd Koninkrijk. De gegevens over het ras, het geslacht en de levensduur haalden ze uit medische dossiers, rapporten van verzekeringsagenten en rasregisters.
Bij het ras maakten de onderzoekers een onderscheid tussen kruisingen en raszuivere honden. Vervolgens berekenden ze de gemiddelde levensverwachting per ras en hoe sterk de rassen aan elkaar verwant zijn. Zo konden ze bepalen welke rassen het grootste risico lopen om vroeg te sterven en of grootte, gezichtsvorm en geslacht een impact hebben. Uit de resultaten blijkt dat die kenmerken waarschijnlijk een grote impact hebben op de levensverwachting van een hond.
Het onderzoeksteam kon geen directe risico’s vinden voor een vroege dood, maar ontdekte wel enkele interessante tendensen. Zo leven teefjes bij alle rassen langer dan reuen. Zij hebben een gemiddelde levensverwachting van 12,7 jaar, terwijl die bij reuen 12,4 jaar is.
Daarnaast leven honden met korte en platte snuiten minder lang dan rassen met een lange. Shetlandse schaapshonden en whippets hebben bijvoorbeeld de hoogste levensverwachting met een gemiddelde van 13,3 jaar, terwijl bulldogs de laagste levensverwachting hebben met 9,6 jaar voor teefjes en 9,1 jaar voor reuen.
De korte en platte snuiten zorgen ervoor dat rassen met die kenmerken meer gezondheidsproblemen ondervinden dan honden met lange snuiten. Zo hebben zij vaker ademhalingsproblemen en huidaandoeningen. Hierop waren er echter ook uitzonderingen. De Tibetaanse spaniël kan bijvoorbeeld 15,2 jaar worden, wat zeer oud is voor een hond met zulke platte gezichtskenmerken.
Verder leven kleine rassen langer dan grote. Ook de raszuiverheid heeft een impact. Raszuivere honden hebben namelijk een iets langere levensduur dan kruisingen: 12,7 jaar tegenover 12 jaar. Die kortere levensduur was verrassend voor de onderzoekers, omdat vaak aangenomen wordt dat kruisingen een voordeel hebben. Zij hebben minder genetische aanleg voor bepaalde rasgebonden aandoeningen en ziektes. Dat raszuivere honden iets langer leven, kan mogelijk verklaard worden doordat rashonden duur in aankoop zijn. Baasjes investeren daarom meer in hun verzorging.
De onderzoekers benadrukken dat de resultaten enkel gelden voor honden in het Verenigd Koninkrijk en dat designerrassen zoals labradoodles niet onderzocht werden. Zij kunnen mogelijk langer leven dan kruisingen en raszuivere honden. Extra onderzoek is dus nodig om de kennis over factoren die de levensduur bepalen uit te breiden. Die kennis is belangrijk voor de wetgeving rond kweekvereisten en geeft baasjes een beter beeld van de verschillende rassen.
Vertaling: June Roels