Help de schelp

Aangespoelde schelpen vertellen veel over klimaatverandering en milieuvervuiling. Twee amateurbiologen wijzen op de bedreigingen voor het mariene schelpdierenbestand.

Van jongs af is Hans De Blauwe gefascineerd door schelpen en fossielen. Toch volgde hij geen opleiding biologie. Na zijn middelbare studies aan de tuinbouwschool werd hij regent wetenschappen-aardrijkskunde. Om vervolgens zijn jongensdroom in vervulling te laten gaan: brandweerman worden. Maar hij bleef wel een gepassioneerd amateurbioloog. Hij sloot zich aan bij de Strandwerkgroep en werd vrijwillig medewerker van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). De Blauwe is recordhouder in de registratie van dier- en plantsoorten op de website waarnemingen.be van Natuurpunt. Daar voerde hij meer dan vijfduizend soorten in, waarvan hij er maar liefst 1.054 in zijn eigen tuin waarnam.

‘Sommige soorten schelpdieren koloniseerden in een paar jaar tijd heel Europa’

Zijn indrukwekkende kennis en expertise over zeeflora en –fauna vergaarde de West-Vlaming door zelfstudie en onverdroten exploratie en observatie. Hij specialiseerde zich in mosdiertjes, kleine zeediertjes die op kleurloos zeewier of poliepenkolonies lijkende kolonies vormen. Bij een strandophoging in Knokke ontdekte De Blauwe twee nieuwe soorten mosdiertjes: Escharoides bishopi en Escharella gilsoni.

Naar eigen zeggen was De Blauwes leukste studieobject een kwallensoort die nog geen Nederlandstalige naam had. Hij doopte ze het Ikea-lampenkapje (Aequorea forskalea). De aanleiding om deze kwallen te bestuderen, was een invasie die plaatsvond van halverwege de Belgische kust tot de Waddeneilanden in Nederland. De oorzaak ervan kon niet worden achterhaald.

In de woonkamer ten huize De Blauwe in Dudzele, tussen Brugge en Zeebrugge, kun je er niet naast kijken. In de loop der jaren legde de zeekenner een indrukwekkende schelpenverzameling aan, van verschillende soorten mesheften en tweekleppigen in alle mogelijke kleuren tot slakkenhuizen in de meest uiteenlopende maten en vormen. Exotische schelpen ontbreken niet in zijn collectie. Kauri, kleine getande schelpjes, werden eeuwenlang in zowat alle delen van de wereld als betaalmiddel gebruikt. De Blauwe toont ook de uit de kluiten gewassen schelp van een noordkromp, het oudste dier ter wereld, waarvan in 2006 in de IJslandse wateren een exemplaar van maar liefst 507 jaar werd gevonden.

Een andere blikvanger is een aquarium met een jonge zeekat. Dat is een inktvis die zich ingraaft in het zand en met twee lange tentakels levende prooien, tot kleine visjes toe, verschalkt. ‘Ik vond enkele zeekateitjes op het strand, maar van de diertjes die eruit kwamen, wilde er slechts één eten. De rest heeft het dus niet overleefd. Zeekatten kunnen tot vijftig centimeter groot worden, maar ik laat dit exemplaar over enkele weken vrij. Ik verwacht dat hij geen problemen zal hebben om zich aan te passen.’

Hans De Blauwe schreef onder andere het boek "Strandvondsten", waarin hij een vierhonderdtal strandvondsten in kaart brengt.

We interviewen De Blauwe samen met Misjel De Cleer, gerenommeerd natuurfotograaf en net zoals de auteur een door de wol geverfd amateurbioloog. De aanleiding van het dubbel-interview met beide natuurvrienden is de eerste Schelpenteldag, een wetenschappelijk burgerproject dat het VLIZ, in samenwerking met Eos, Natuurpunt en Kusterfgoed, organiseert op zaterdag 17 maart.

‘Doordat er heel wat mensen op het strand worden verwacht, is de kans op speciale vondsten groot’, hoopt Hans De Blauwe. ‘Oesters uit de Caraïben, bijvoorbeeld. Want aan onze kust spoelen wel degelijk schelpen van de andere kant van de wereld aan. Hopelijk zullen bepaalde mensen meer interesse krijgen voor schelpen en zich eventueel aansluiten bij de Strandwerkgroep. Met die vereniging doen we een keer per maand een excursie op het strand om schelpen en andere zeedieren te zoeken.’

Enig idee welke resultaten van de schelpentelling uit de bus zullen komen?

De Blauwe: ‘Ik denk dat we vooral verschillen gaan zien tussen de kustdelen onderling. In Koksijde en De Panne zullen veel tapijtschelpen liggen, aan de Oostkust bijna geen. Vermoedelijk speelt de korrelgrootte van het zand daarbij een rol. In een slibrijke omgeving is er wat minder zuurstof. Bepaalde soorten kunnen daar minder goed tegen en verkiezen grofkorrelig zand. Andere soorten, zoals kokkels, leven liever in een slibrijke omgeving of in het brakke water van de Westerschelde, omdat die locaties voedselrijker zijn.’

Misjel Decleer (links) is natuurfotograaf, ornitholoog en gewezen medewerker van Eos. Hij werkte als gids in het Zwin.

‘In de baai van Knokke-Heist is er veel slib aanwezig, en daar blijken Filipijnse tapijtschelpen goed te gedijen. Ik vermoed dat ze hier geraakt zijn via de import voor schelpdierenkwekers. We denken vaak dat exoten hier niet zullen kunnen overleven, maar dat klopt dus niet.’

Misjel Decleer: ‘Nog zo’n exoot is de Amerikaanse zwaardschede. Die kwam als larve mee met ballastwater, dat in zeeschepen wordt gepompt om onder andere de diepgang en stabiliteit ervan te verbeteren als het vaartuig niet volledig of niet geladen is. Normaal moeten scheepslui hun ballastwater filteren. Maar voor zover ik weet wordt dat niet gecontroleerd. Naar schatting 40 procent van wat je vindt in de haven bestaat uit exoten uit diverse families: weekdieren, kreeftjes, mosdiertjes. En voor een groot deel zijn die meegekomen met ballastwater.’

De Blauwe: ‘Ook via oesterimport komen er hier veel uitheemse organismen aan. Ze zitten als een klein kolonietje op de oesterschelpen en groeien dan verder om uiteindelijk hun larfjes los te laten in zee. In het Zeeuwse Yerseke gebeurt dat voortdurend. Daar worden immers veel mosselen en oesters ingevoerd. Daarnaast zijn er ook veel jachthaventjes. Larfjes vestigen zich op de boeg van boten en worden van de ene jachthaven naar de andere vervoerd. Zo zijn er bepaalde soorten die in een paar jaar tijd heel Europa hebben gekoloniseerd.’

De schaalhoren zuigt zich vast op een stenige ondergrond.

Welke oesters worden hier geïmporteerd?

Decleer: ‘Economisch is het erg interessant om Japanse oesters in te voeren. Die groeien erg snel en zijn vijf keer vlugger geslachtsrijp dan onze inheemse oester. Maar daar zie je ook de nefaste gevolgen van: ze groeien vast op sluisdeuren en aan kades. En de randen van hun schelpen zijn zo scherp als scheermesjes, waardoor mensen zich soms ernstig verwonden.’

‘Voor onder andere zeesterren, scholeksters en inktvissen vormen oesters een begeerlijke prooi. Wulpen breken jonge oestertjes open om ze op te eten. Maar omgekeerd zijn oesters soms dodelijk voor hun belagers. Ze hebben een erg sterke sluitspier. Soms klappen ze toe terwijl de bek van een vogel er nog tussenzit, waardoor die kan sterven van de honger omdat hij er niet meer uit kan. Hetzelfde verdedigingsmechanisme zie je ook bij andere tweekleppigen. Schelpdieren hebben geen echte ogen, maar ze kunnen wel licht van donker onderscheiden en hun vijanden herkennen. Als een predator hen aanvalt, proberen ze zich uit de voeten te maken door hun kleppen te openen en te sluiten.’

Hoe zal het schelpen tellen die zaterdag in zijn werk gaan?

De Blauwe: ‘We zullen in tien kustgemeentes werken, volgens de gestandaardiseerde methode van de Sea Watchers. Dat is een initiatief van het VLIZ waarbij een twintigtal vrijwilligers minstens vier keer per jaar – zeg maar: eenmaal per seizoen – monsters verzamelt. De Sea Watchers zullen de deelnemers begeleiden bij het verzamelen en tellen. Deelnemers kiezen willekeurig een punt in de vloedlijn, ergens tussen twee strandhoofden of golfbrekers in. Daar zetten ze een stokje, en vandaaruit gaan ze in een spiraalvormige beweging verzamelen en tellen.’

‘Je moet alleen de volledige schelpen oprapen, niet de gebroken exemplaren. Als je honderd schelpen hebt verzameld, worden ze geïdentificeerd en per soort geteld. Zo krijgen onderzoekers een basis waarmee ze in de toekomst vergelijkingen kunnen maken. Al zal je nu al wel verschillen zien tussen bijvoorbeeld de Oost- en Westkust. En met honderd tot duizend mensen op deze Schelpenteldag gaan we natuurlijk veel dingen vinden die wij alleen nog niet eerder hebben aangetroffen.’

De Amerikaanse Boormossel leeft in zelfgeboorde putten in hout, klei of veen.
Japanse oesters zijn vijf keer vlugger geslachtsrijp dan onze inheemse oester. Ze groeien vast op sluisdeuren en aan kades.

Decleer: ‘Door schelpen te tellen, krijg je een indicatie van de verhouding waarin verschillende soorten voorkomen. Wellicht zorgen veranderingen in stromingen voor wijzigingen in de verhoudingen. Ook de boomkorvisserij, waarbij je vis met zware ijzers uit het zand haalt, heeft een invloed op de verhoudingen. Boomkorvisserij werkt met enorme metalen ‘wekkerkettingen’ voor de sleepnetten. Die woelen het zand om, waardoor platvissoorten als schol, tong, schar en tarbot worden opgeschrikt en naar boven komen.’

Wat is het ideale getij om schelpen te rapen?

De Blauwe: ‘Met de Strandwerkgroep zijn we vooral geïnteresseerd in wat leeft, dus niet zozeer in fossiele schelpen. Vanuit biologisch en ecologisch oogpunt kijken we vooral uit naar doubletten (tweekleppigen waarbij beide kleppen nog aanwezig zijn, red.). Daarvoor is laagtij het interessantst. Op de Schelpenteldag is het de bedoeling om mensen kennis te laten maken met de natuur. Daarom zoeken we in de vloedlijn. Dan speelt het getij eigenlijk geen rol.’

‘Schelpen op het strand kunnen sterk in leeftijd verschillen: sommige zijn recent, andere kunnen miljoenen jaren oud zijn. Zoals de zwinkokkel, die stamt uit het Eoceen, 57 tot 35 miljoen jaar geleden, en daarna uitstierf.’

Decleer: ‘Dikwijls hebben die fossiele schelpen in zand- of kleilagen gezeten. Daardoor zijn ze goed bewaard gebleven. Waar ze begraven lagen, kun je vaak aan de kleur zien. Als ze in ijzerhoudende grond zaten, zullen ze doorgaans bruin zijn. En in klei veeleer blauwzwart. Het is niet zo dat ze miljoenen jaren in de branding hebben gelegen. Als ze door stormen of visserij met sleepnetten en kettingen worden losgewoeld en aan de kracht van het stromend water worden blootgesteld, ondergaan ze een verweringsproces.’

‘Met honderd tot duizend deelnemers op de Schelpenteldag gaan we dingen vinden die wij nog niet eerder hebben aangetroffen’

De Blauwe: ‘Zo bestaat het zand op het Noordzeestrand voor een groot deel uit resten van fijngemalen schelpen en fossielen. Verder wordt het zand ook gevormd door kwarts en slib dat door rivieren is aangevoerd. Op andere plekken is zand het eindresultaat van de erosie van rotsen. En op een vulkanisch eiland zal het strand er zwart uitzien omdat het uit vulkanische assen bestaat. Het zand wordt gefilterd door de stroming. Je hebt plaatsen met grof en fijn zand, hoewel ze door zandopspuitingen op de stranden steeds meer met elkaar vermengd raken.’

Decleer: ‘De fijnste korrels gaan door de stroming weer in zee en de grovere korrels blijven op het strand liggen. Omdat zand zwaarder is dan klei, zakt het vlugger naar de bodem, terwijl klei blijft zweven in het water. Vandaar dat onze Noordzee er zo grijs uitziet.’

Aan onze kust worden de stranden grotendeels machinaal schoongemaakt. Wanneer gebeurt dat?

De Blauwe: ‘Dat is in iedere kustgemeente anders. Ik denk dat ze in De Haan in de winter ook ruimen. De gemeente wil de toeristen een schoon strand aanbieden. Het schoonmaken gebeurt machinaal zodat niet alleen menselijk afval, maar ook schelpen en organisch materiaal worden verwijderd. Eigenlijk zou het beter zijn dat het plastic en ander afval er manueel wordt uitgehaald. Dat gebeurt ook, onder meer door vrijwilligers van het Facebook-initiatief Proper Strand Lopers. Momenteel heeft de groep ongeveer drieduizend leden.’

Muiltjes veranderen in de loop van hun leven van geslacht. Ze hechten zich aan elkaar vast tot een trosvormig geheel.

‘Stranden met machines schoonmaken, bedreigt niet alleen heel wat organismen, maar verhindert ook prille duinvorming. De gemeente Middelkerke heeft problemen met stuifzand op de tramsporen. Maar hoe komt dat? Het strand wordt geregeld geëffend met bulldozers. Zo wordt het zand losgemaakt en de plantjes die er begonnen te groeien, allemaal weer weggehaald. Je houdt op die manier alleen nog stuifzand over, en bij de minste wind waait dat weg. Dat kun je verhinderen door de planten te laten groeien. Maar plantengroei en de daaruit voortkomende duinvorming blijken niet gewenst op onze stranden. Toch is dat de optimale en zelfs enige manier om onze kust te beschermen tegen verstuiving en afkalven.’

Het ideaalbeeld van het witte, vlakke en brandschone Bounty-strand is vanuit ecologisch oogpunt onverantwoord?

De Blauwe: ‘Ja, en het is ook niet meer houdbaar door de zeespiegelstijging. Het zand dat we voortdurend met bulldozers losmaken, waait weg. Dat verhelpen we nu door zand op te spuiten, maar dat brengt vooral nadelen met zich mee. Het zand voor de opspuitingen komt van zandbanken enkele kilometers voor de kust. Voornamelijk voor de Westkust, waar zich grofzand bevindt, doet men aan zandwinning. Het zand dat er wordt opgezogen, gebruikt men voor de bouw, maar ook om stranden op te spuiten. Dat zand zit vol leven en als het op het strand wordt gespoten, gaat het dood. De helft wordt opgegeten door meeuwen, de andere helft stikt of droogt op.’

‘Het zand dat eronder ligt, zit ook vol organisch materiaal. Maar over dat strandleven komt dus die dikke laag zand die er eigenlijk niet thuishoort. Het is een totaal andere kwaliteit van zand. Dus die organismen gaan ook dood. Elke zandopspuiting veroorzaakt een ware massaslachting. Ik heb een klacht ingediend bij de gemeente Middelkerke omdat ze bij het effenen van het strand de plantengroei niet lieten staan. Als antwoord kreeg ik: ‘Die plantengroei is er gekomen door verwaarlozing.’ Dat slaat natuurlijk nergens op.’

Het oceaanwater wordt steeds warmer en armer aan zuurstof. Bovendien treedt er door de toenemende CO2-uitstoot steeds meer verzuring op. Zijn bepaalde schelpdieren bedreigd?

De Blauwe: ‘De inheemse oester is bij ons al meer dan een halve eeuw verdwenen. Vroeger waren er grote oesterbanken voor de kust, maar de Engelsen hebben die leeggevist. Door de strenge winter van 1962-1963 en een oesterziekte stierven ze helemaal uit. Toch werd in 2015 voor de Nederlandse kust weer een bank met gewone oesters gevonden. Tot dusver is dat de enige die bekend is in de Noordzee.’

De purperslak was eind 1970 bijna uitgestorven. De boosdoener was Tributyltin, een intussen verboden stof in scheepsverven.

‘In natuurreservaten op zee zou de inheemse oester kunnen terugkomen, net zoals dat met de haring gebeurde. Die was tijdens de Tweede Wereldoorlog nagenoeg volledig verdwenen en de Duitsers voerden een visverbod uit. Vier jaar later zat de Noordzee weer vol met haring. Als je de biotoop van een bepaalde soort met rust laat, is de kans groot dat die vlug terugkomt. Ook de purperslak was eind jaren 1970 op veel plaatsen uitgestorven. De boosdoener bleek Tributyltin te zijn. Dat is een organotinverbinding (een organische reactie waarbij tin een belangrijke tol speelt, red.) die in scheepsverven werd verwerkt om de aangroei van algen op de romp tegen te gaan. Die verf is ondertussen verboden, maar Tributyltin zit nog altijd in het slib van de havens en zal daar helaas nog een hele tijd blijven.’

Welke gevolgen heeft dat voor het schelpdierenbestand?

Decleer: ‘Wat aan de ene kant opvalt, is dat bepaalde exoten zoals de vermelde Amerikaanse zwaardscheden het hier bijzonder goed doen en ondertussen massaal voorkomen voor onze kust.’

‘Anderzijds zorgt de verzuring ervoor dat kalk gaat oplossen. Niet alleen schelpdieren, maar ook inktvissen die een kalkskelet hebben, wacht een onzekere toekomst.’
De Blauwe: ‘Het is moeilijk om nauwkeurig te zeggen hoe het zit met de biodiversiteit van het schelpdierenbestand. Het wordt momenteel nog te weinig gemonitord. Net daarom is de Schelpenteldag zo belangrijk.’