De broeikasuitstoot moet nu meteen drastisch naar beneden, schrijven wetenschappers in een nieuw rapport van het VN-klimaatpanel. ‘Alle landen gaan akkoord’, zegt co-hoofdauteur Detlef van Vuuren.
Openingsbeeld: 12 maart 2023. Een vrouw wandelt op straat in Quelimane. De Mozambikaanse stad is zwaar gehavend na de passage van de tropische storm Freddy. De cycloon heeft in Zuidoost-Afrika al meer dan 500 dodelijke slachtoffers gemaakt. © UNICEF / AFP
Halen we ze nog of komen we te laat? In 2015 werd in het historische klimaatakkoord van Parijs een al even historische klimaatdoelstelling vastgelegd: de opwarming van de aarde tegenover de pre-industriële tijd beperkt houden tot 1,5 graden, of toch well below 2 graden. Dat klonk ambitieus, maar ook haalbaar.
Vandaag, alweer bijna acht jaar later, lijkt de anderhalvegraaddoelstelling onhaalbaarder dan ooit. In het voorbije decennium werd de kaap van 1 graad al overschreden. En zelfs als de landen die Parijs hebben ondertekend hun beloften van toen of nadien zouden nakomen, stopt de opwarming pas bij 2,5 graden. De anderhalve graad zou tijdens het volgende decennium overschreden worden.
Als we de bekendste aller doelstellingen nog willen redden, moet de mondiale broeikasuitstoot meteen, snel en drastisch naar beneden, schrijft het klimaatpanel IPCC in een nieuw syntheserapport dat maandag verscheen. ‘Dit is een beslissend moment, we moeten nu een versnelling hoger schakelen’, zegt Detlef van Vuuren, klimaatwetenschapper aan de Universiteit Utrecht en een van de hoofdauteurs van het rapport. ‘Het is nu of nooit voor de anderhalve graad.’
'Dit is een beslissend moment'
Het rapport sluit de zesde zogenoemde assessmentcyclus af, die loopt sinds 2018. In elke cyclus wordt de staat van het klimaat – de wetenschap erachter, de potentiële gevolgen ervan en manieren om het broeikaseffect te temperen – telkens opnieuw grondig onderzocht en wordt de kennis geüpdatet. Een syntheserapport bundelt de resultaten van die oefening nog eens aan het eind van elke cyclus.
Het is een gelegenheid voor de auteurs-klimaatwetenschappers om uit te zoomen en het grotere plaatje te bekijken. Dat is ook in dit rapport het geval, dat geen nieuwe kennis aanreikt die al niet in eerdere zesdecyclusrapporten stond, maar dat wel tot hoogdringendheid aanmaant.
In de meeste klimaatscenario’s die in het rapport worden beschreven, sneuvelt de anderhalve graad. ‘We gaan er in de meeste scenario’s beperkt overheen’, zegt Van Vuuren. Is dat een reden om die schier onhaalbare doelstelling dan maar los te laten? ‘Nee, want de urgentie blijft. Elke tiende van een graad opwarming die erbovenop komt, moeten we proberen te voorkomen.’
In het nieuwe rapport blijft van de ambitie in Parijs weinig over. Hoe komt dat?
Detlef van Vuuren: ‘Het is niet zo dat er niets is gebeurd sinds 2015. We hebben zaken zien bewegen: nieuw beleid is ingevoerd en nieuwe technologieën zijn ontwikkeld. Maar grosso modo gaat alles te traag en stellen we vast dat iedereen nog te weinig doet. Dat zien we ook aan het koolstofbudget dat de wereld nog mag uitstoten totdat we bij anderhalve graad zitten. Dat budget slinkt zienderogen. Met de huidige uitstoot zal het begin volgend decennium al opgesoupeerd zijn.’
Wat is het grootste belang van dit rapport?
Van Vuuren: ‘Het heeft de potentie om bijzonder invloedrijk en zelfs bepalend te zijn. Zo vormt het de onderhandelingsbasis op de volgende klimaattop, eind dit jaar in Dubai. Dat alle landen nu al met dit rapport akkoord gaan, ook degene die bijvoorbeeld niet zo blij zijn met de onderstreepte urgentie, is heel belangrijk. Zo kunnen ze er tijdens de onderhandelingen niet meer op terugkomen.’
Het komt wel laat: het rapport had normaal al klaar moeten zijn vóór de klimaattop van vorig jaar in Sharm-el-Sheikh.
Van Vuuren: ‘We hebben flink wat vertraging opgelopen door de coronapandemie. Maar daardoor wordt de komende klimaattop wel des te belangrijker. Later dit jaar staat ook de afronding van de global stocktake op de agenda. Daarin worden de doelstellingen van het Parijsakkoord geëvalueerd en wordt gekeken in hoeverre landen, ook individueel, actie hebben ondernomen om die te realiseren.’