In veel bossen in West-Europa zijn fijnsparren gereduceerd tot kale houten pilaren, aangetast door insecten en zwammen. Onze traditionele kerstbomen hebben geen wonderschone takken meer, zoals in het kerstlied, naalden en schors evenmin. De typische fijnsparbestanden op de Wase zandruggen vormen daarop geen uitzondering. ‘In de oude sparrenpercelen is het een echte kaalslag’, vertelt Simon Brandt van de Bosgroep Oost-Vlaanderen Noord. Hij wijst naar de kale stammen rechts van het pad. ‘Dit perceel werd in 2017 aangetast door de letterzetter. Op één jaar was het morsdood.’
Letterzetters zijn bastkevers die typisch in grote, oude naaldbomen voorkomen, en vooral in fijnspar. ‘Ze hebben volume nodig.’ Arthur De Haeck van het Diagnosecentrum Bomen bij het Instituut voor Natuuren Bosonderzoek (INBO), met verrekijker om de hals, is specialist in bomenziektes en monitort de bosvitaliteit. Omdat de letterzetter een typische soort is van oude bomen, hebben échte kerstboomplantages er veel minder last van. ‘Die boompjes worden meestal al na een jaar of zeven geoogst, lang voor de kevers toeslaan.’
‘Soms zie je het naalden sneeuwen’
De larven van de kevers eten de bast en het spinthout van de sparren op, die zorgen voor het transport van water, suikers en mineralen in de boom. Wanneer de larven zoveel hout en bast hebben opgeknabbeld dat er geen saptransport meer mogelijk is, gaat de spar dood.
En letterzetters produceren veel larven. ‘Een koppel kan in een jaar tienduizend nakomelingen hebben’, zegt De Haeck. ‘Meer!’ antwoordt Brandt. ‘Normaal zijn er twee generaties kevers per jaar, maar in de voorbije jaren vlogen de eerste mannetjes al rond in april, door de warmte. Dan krijg je wel vier generaties en kom je al snel aan driehonderdduizend per seizoen.’
Het duurt dus niet lang voor een populatie kevers een fijnsparbestand volledig gestript heeft. ‘Ze zeggen dat een boom vanaf tienduizend booraanvallen het loodje legt. Als je kevergaten ziet in het voorjaar, is de kans groot dat het in september gedaan is. Dan zie je het naalden sneeuwen.’
Geen land voor sparren
De zwaar getroffen bossen in het Waasland zijn niet bepaald stil, zo dicht bij de drukke wegen. Toch ruiken en voelen ze als een echt bos, compleet met herfstgeur. En met hier en daar mooie oude eiken en veel nog krachtige dennen. De kale fijnsparren met een ondergroei van bramen en adelaarsvarens doen dus pijn aan de ogen.
Twee van de boseigenaars wandelen mee, om een oogje in het zeil te houden en ‘vooral om bij te leren.’ Weten zij waarom die fijnsparren hier indertijd geplant zijn? Het Waasland is toch geen regio van kerstboomkwekerijen? ‘Niet op grote schaal, nee. Maar er zijn er toch veel geweest. Na de Tweede Wereldoorlog werd hier veel landbouwgrond omgezet tot naaldboompercelen. Mensen wilden een centje bijverdienen met houtverkoop, en sommigen ook met kerstbomen.’
‘De echte bosbouwers uit de streek kozen vooral voor grove dennen. Zij wisten dat fijnspar het niet goed doet in lagergelegen gebieden. De lucht is hier te droog, het regent te weinig en de winters zijn te warm’, vult Brandt aan. ‘Maar sommige avonturiers zagen dat die bomen het hier wel enkele tientallen jaren uithielden, en dat ze soms ook erg snel groeiden.’
‘Fijnspar is eigenlijk een soort die in Vlaanderen ecologisch niet thuishoort’, beaamt De Haeck. ‘Hij komt van nature voor in de boreale gebieden en de bergstreken van Europa. In vochtige, koude lucht is hij in zijn element. Hier is hij gevoelig voor ziektes, omdat hij niet echt fit is.’
Water en lucht
Al betekent dat niet dat de letterzetter de fijnsparren in de rest van Europa spaart. ‘Ook in de Vogezen, waar het 1.400 millimeter per jaar regent, sterven de sparren. Zeker op de zuidhellingen’, volgens De Haeck. ‘Tot 1.000 meter hoogte hebben fijnsparren een enorm probleem. Dat is zo in Nederland en in de Belgische Ardennen, maar ook in Duitsland, bijvoorbeeld in grote delen van het Zwarte Woud en in het Harzgebergte’, bevestigt Brandt.
Zijn die kevers dan invasieve exoten? ‘Nee hoor, de letterzetter is gewoon een soort van hier’, legt De Haeck uit. ‘Het punt is: die keveraantastingen zijn eigenlijk secundair.’ Letterzetters krijgen alleen voet aan de grond bij verzwakte bomen. Bomen in goede conditie scheiden hars uit als een kever een gaatje in de schors boort. ‘Dan verdrinkt dat beest letterlijk in de hars voor het eieren kan leggen.’
En waarom verzwakken de sparren? ‘Wel ja, omdat het te warm wordt.’ Bomen verdampen constant water door temperatuur, luchtvochtigheid en wind, toch als er bladeren op staan. ‘Als bomen geen water kunnen verdampen, kunnen ze geen voedingsstoffen opnemen. Dan vallen alle essentiële fysiologische reacties stil en dan gaan ze dood.’
‘Je ziet pas echt dat het niet goed gaat met onze bossen als ook soorten van hier sterven’
Maar als bomen door warmte en droogte meer water verdampen dan ze kunnen opzuigen, gaan ze ook dood. Al geven ze zich maar langzaam gewonnen. ‘Om nog een tijdje in leven te blijven, gaat een boom water uit diepere delen van de stam onttrekken. Het fysiologisch niet actieve deel van het hout is zoals de vetbult van kameelachtigen, maar dan voor bomen: de ultieme reserve.’
Die oplossing veroorzaakt op haar beurt een probleem. Als het water uit de stam verdwijnt, komt er namelijk lucht in de plaats. En zodra er lucht in het hout komt, kunnen schimmels leven. ‘Schimmels groeien niet in water, maar des te beter in lucht.’ Bomen met een verzwakte waterhuishouding en een schimmelaantasting, dat klinkt als een paradijs voor letterzetters. ‘Reken maar! En je ziet het resultaat hier.’
Allemaal beestjes
In een deel van het bos staan dikke grove dennen. Sommige nog met schors en naalden, al zijn er ook afgeknakte kale stammen. Honingzwam is hier alomtegenwoordig. Veel dennen hebben witte strepen op hun schors. ‘Dat is harsuitvloeiing na een keveraanval’, legt Brandt uit. Soms komt er tot op zekere hoogte hars uit de gaatjes, en daarboven niet. ‘Onderaan hadden die bomen nog sapstroom genoeg om zich te verweren, boven niet meer.’
De Haeck haalt een bijltje uit zijn rugzak en hakt daarmee schors van een van de dennen. Beide bomenkenners buigen zich over het stuk schors. ‘Rhagium inquisitor hier ... Dat zijn poppenwiegen, dat is knaagsel.’ Knaaggangen van verschillende soorten insectenlarven volgen elk een typisch patroon. ‘Grotere uitvliegopeningen dan de letterzetter.’ ‘Koperetser? Nee, die heeft dunner hout nodig, die zit meer in de kruinen. Ips sexdentatus! Dat is ‘m!’ Brandt grimlacht als hij me bedenkelijk ziet kijken. ‘Een schadeveroorzaker komt nooit alleen.’
De verrekijker van De Haeck blijkt niet voor vogelobservaties. Aandachtig tuurt de specialist naar de kruinen van de dennen. Hij is op zoek naar twijgsterven, een indicator voor de schimmel Sphaeropsis. ‘Die was hier al lang endogeen, zonder problemen te veroorzaken. Maar door de klimaatopwarming begint hij zich anders te gedragen en het hout en de twijgen van dennen aan te tasten.’
Iets is me toch niet duidelijk. We staan hier onder grove dennen, een soort van hier. Zouden die bomen het dan niet goed moeten doen? Brandt schudt zijn hoofd. ‘De laatste jaren duidelijk niet.’ ‘En dat is pas écht een teken dat het niet goed gaat met onze bossen’, verklaart Arthur De Haeck.
Vijftig jaar doodgaan
‘In de grote bossen is er nog niet veel van dennensterfte te merken’, zegt De Haeck. ‘De waarschuwingssignalen komen uit kleine bossen, zoals dit.’ In kleine bossen speelt het warmte-effect veel sterker. ‘Een klein bos heeft in verhouding veel rand. Het wordt veel sneller verstoord, en heeft dus geen stabiel microklimaat. Daarom zijn de gevolgen van de klimaatverandering daar het eerst te zien.’ De Haeck zucht. Klimaat en bomen: het blijkt niet zo simpel.
‘Het probleem is dat bomen traag reageren. Wanneer krijgt een boom dorst? Hoe lang kan hij zonder water? We weten dat nog niet goed. Als ze hun blaadjes laten hangen, op het verwelkingspunt, is het eigenlijk al te laat.’ Dan is de boom al begonnen aan zijn reserves. Over de processen die dan een rol spelen, is er nog heel wat te leren.
‘Ik realiseer me steeds meer dat bomen vijftig jaar lang kunnen sterven. Ik heb bomen gezien die er na de droge zomer van 1976 nooit meer echt bovenop zijn geraakt. Dat was niet ‘een smalle jaarring en dan weer verder’. Zij zijn gewoon nog nauwelijks gegroeid sinds die tijd. En de droge zomers van de voorbije jaren waren voor hen de doodsteek.’
De traagheid van bomen maakt het volgens De Haeck moeilijk om de juiste beslissingen te nemen over een toekomst voor onze bossen. In projecten die op zoek gaan naar droogteresistente exoten, gelooft hij niet echt. ‘Als die bomen het twintig jaar lang ogenschijnlijk goed doen, wat zegt dat dan? We hebben al veel langer Bosnische dennen in arboreta, zoals in Tervuren, en die gaan nu ook dood.’
‘De zieke bomen eruit halen werkt alleen op korte termijn. De aantasting komt terug’
Ook Brandt is sceptisch. ‘Gaan ze dan heel België vol Bosnische den zetten? Zodat we in 2080 weer massale sterfte hebben en op zoek moeten gaan naar een nieuwe soort?’
De Bosgroepen willen terug naar bossen die zichzelf in evenwicht houden. ‘Op zich heb ik geen probleem met exoten, maar we moeten af van bossen met één boomsoort. We moeten proberen een natuurgetrouw bosecosysteem op te bouwen, en dat is een gemengd bos.’
Bosbouwkundig en qua beheer is dat een bos met heel veel werk. ‘We zullen het idee van bossen louter voor houtopbrengst moeten loslaten in de toekomst.’ Productiebossen met monoculturen hebben volgens Brandt te veel nadelen. Niet alleen in slechte tijden, ook in goede. ‘Je produceert bulk.’
Als het goed gaat, is er te veel van hetzelfde product op de markt en zijn de prijzen laag. ‘We moeten hoogwaardig lokaal hout produceren, zodat we het niet aan dumpingprijzen op de markt moeten brengen.’ Brandt ziet ook een toekomst in duurzame bosexploitatie. ‘Zonder het bos naar onze hand te zetten, gaat het perfect mogelijk zijn om mooie bomen te oogsten. En zonder dat het bos daarvan kapotgaat.’
Van nul beginnen
Wat gaat er nu gebeuren met de naaldbossen in het Waasland? ‘Vaak lees je dat je er de zieke bomen uit moet halen, maar dat werkt alleen op korte termijn’, legt Brandt uit. ‘Later ben je het bos toch kwijt, want die aantasting komt terug.’ Op lange termijn ziet Brandt in de praktijk maar één oplossing: van nul herbeginnen.
We staan bij een erg toegetakeld sparrenperceel. ‘Alle bomen hier zijn dood of bijna dood. Die gaan eruit. Daarna maaien en hakselen we de ondergroei en planten we opnieuw in. Met gemengd loofbos.’ De prijs: 10.000 euro per hectare. ‘Een aderlating voor een kleine boseigenaar.’ In theorie zouden de strooisellaag en de ondergroei beter blijven zoals ze zijn, en moet je tussen het dode hout planten. ‘Maar vind eens een aannemer die dat wil doen.’
Komen zulke bossen er niet vanzelf als je de natuur haar gang laat gaan? ‘Er zullen niet zomaar opnieuw gemengde loofbossen ontstaan zoals wij die kennen. Of misschien wel, maar dan binnen honderden jaren.’ Eerst komen er adelaarsvarens en bramen, wegens de stikstof in de bodem en het gebrek aan schaduw. ‘En dan krijg je honderd jaar Amerikaanse vogelkers. Die exoot grijpt zijn kans zo gauw er een plekje vrijkomt.’
‘Planten kan je in mijn ogen alleen bestrijden met andere planten.’ Dus raden de Bosgroepen hun leden aan om loofbossen te planten, met zoveel mogelijk verschillende soorten. En met een onderlaag die schaduw verdraagt en de warme luchtstromen tegenhoudt. Ze planten winteren zomereik, maar ook berken, ratelpopulier en zelfs linde en esdoorn. De boseigenaren investeren in hun toekomst? Beide heren lachen een beetje grimmig. ‘Het zal in die van onze achterkleinkinderen zijn.’
Beelden: Ilse Boeren
Beeld boven: Jean Finet