Bij de productie van papier gaat het grootste deel van de houtpulp verloren. Een bacterie die in de ingewanden van een krekel woont, kan soelaas bieden.
Papier wordt gemaakt van houtpulp. Maar vooraleer die pulp in de papierfabriek wordt verwerkt, moet de nuttige cellulosefractie gescheiden worden van andere fracties zoals lignine en hemicellulose. Die laatste bestaan voornamelijk uit lange (bio)polymeren die zeer lastig uit elkaar te halen zijn.
Lignine is de houtachtige stof die aan planten en bomen hun stevigheid geeft. Het is de meest voorkomende biopolymeer op aarde, maar omdat het zeer moeilijk chemisch af te breken is, kan er met afvalstromen bestaande uit lignine vooralsnog weinig gedaan worden. Jammer, want als de polymeerketens vlotter zouden kunnen worden gebroken, komt de stof in aanmerking als biobrandstof.
Amerikaanse onderzoekers denken een oplossing te hebben gevonden. Ze zochten daarvoor inspiratie in de natuur, meer bepaald in de wereld van de krekels. Van tal van krekelsoorten is bekend dat ze zowat alles kunnen eten (en dus verteren), en dat geldt zeker voor de Diestrammena asynamora, een grotkrekel die vooral voorkomt in warmere gebieden.
De vorsers voerden experimenten met de krekels uit in hun lab, waarbij ze de insecten ‘kweekten’ op zogenaamde black liquor, zoals het onbruikbare pulpafval door papierfabrikanten wordt genoemd. Wat bleek? De krekels lustten er pap van. En hun metabolisme had geen moeite met de hardnekkige ligninepolymeren. Als uitscheiding produceerden ze voornamelijk snelle koolhydraten, de korte brokstukken van de lignineketens.
Die monomerisatie doen de krekels niet helemaal zélf. Ze krijgen hiervoor de hulp van een specifieke bacterie (Cedecea lapagei) die leeft in hun ingewanden en die de wetenschappers konden identificeren.
In een vervolgonderzoek wordt nu gekeken of de bacterie kan worden afgezonderd, om eventueel en masse te worden ingezet in een bioreactor. Daarin zou pulpafval verwerkt kunnen worden tot biobrandstof.