‘Veilige’ hoeveelheden van stoffen zoals cadmium en lood in ons water bepalen we in het laboratorium. Dat is problematisch, want het leven van organismen wordt er te rooskleurig voorgesteld.
Gewichtsverlies, gedragsveranderingen of zelfs de dood. Vervuiling heeft heel wat onaangename gevolgen voor het zoetwaterleven dat ermee in contact komt. Om onze natuur te beschermen zijn er daarom limieten voor gevaarlijke stoffen opgesteld in de wetgeving. Als waterconcentraties die normen niet overschrijden, beschouwen we ze als ‘veilig’ voor onze vissen, insecten en waterplanten en zou iedereen nog lang en gelukkig moeten leven.
Of zo gaat het sprookje toch. Maar hoe bepalen onderzoekers precies zo’n normen? Wel, dat gebeurt aan de hand van enkele simpele laboratoriumtests, waarbij ze organismen zoals watervlooien blootstellen aan één gevaarlijke stof, en dat onder optimale omstandigheden. Wat een veilige hoeveelheid blijkt voor hen, beschouwen we ook als veilig in de natuur.
Toen ik dat hoorde, gingen meteen de alarmbellen af in mijn hoofd. We nemen hier aan dat de omstandigheden in het lab dezelfde zijn als die in de natuur. Maar is dat ook werkelijk zo?
Een dodelijke cocktail
Het leven van dieren is niet zo’n rooskleurig verhaal als dat ze hier schetsen. In de natuur komen dieren niet in contact met maar één stof per keer, maar met hele cocktails van vervuilende stoffen. Ik leerde dat de effecten van zo’n gecombineerd toxisch goedje niet simpel te voorspellen zijn.
Sommige mengsels versterken elkaars nadelige effecten, terwijl andere elkaar dan weer juist verzwakken
Hiervoor zette ik enkele labo-experimenten op met zoetwaterpissebedden, kleine ongewervelde diertjes die gevoelig zijn aan metaalvervuiling. Bij het blootstellen van deze pissebedden aan metaalmengsels, bleken sommige combo’s elkaars nadelige effecten te versterken, maar andere elkaar dan weer juist te verzwakken.
Zo was de blootstelling aan de giftige metalen lood en cadmium een ware catastrofe voor de pissebedden en legden velen het loodje. Blootstelling aan lood en koper daarentegen resulteerde in heel wat minder sterfgevallen. Als eerste tekortkoming van de normen noteren we dus het negeren van mengseleffecten.
Leven zonder zorgen?
De tweede tekortkoming heeft dan weer te maken met die ‘optimale omstandigheden’. Bij het bepalen van de milieunormen creëren we in het labo een zorgeloze omgeving voor de dieren, maar optimale omstandigheden komen in de natuur slechts zelden voor. Daar moeten dieren afrekenen met een breed gamma van stressvolle situaties.
We zien ze misschien niet wenend grijpen naar een grote pot Ben & Jerry’s-ijs, maar ook bij dieren kan stress een belangrijke impact hebben op hun leven. Al ziet stress er dan natuurlijk niet uit als een evaluatiegesprek met hun kritische baas, maar neemt het andere vormen aan. Een roofdier dat in de buurt komt en hen dreigt op te eten, temperaturen die ongeziene pieken bereiken tijdens de steeds frequentere hittegolven, of de constante zoektocht naar voldoende eten. Het zijn maar enkele van de omgevingsfactoren die dieren stress bezorgen en het effect van vervuilende stoffen zouden kunnen beïnvloeden.
Om uit te pluizen of die combinaties ook werkelijk voor verrassingen zorgen, riep ik nog een keer de hulp in van mijn verzameling zoetwaterpissebedden. In dit nieuwe experiment werd elke pissebed niet alleen blootgesteld aan metalen, maar ook aan een natuurlijke stressfactor: een roofdier.
In het lab voegde ik enkele druppels water toe waarin een hongerige vis had rondgezwommen en simuleerde ik zo de aanwezigheid van een gevaarlijk roofdier. Indien je een zoetwaterpissebed bent en je kan worden opgegeten, wil je natuurlijk zo min mogelijk bewegen om niet gezien te worden.
Wanneer de pissebedden vervolgens aan cadmium of lood werden blootgesteld, was dit precies wat ze deden en hielden ze zich stil. Toen ik echter koper toevoegde aan de roofdiermix, zag ik een onverwachte gedragsverandering. De pissebedden werden actiever en brachten zichzelf juist in gevaar. Vermoedelijk zorgde het koper ervoor dat ze het roofdier niet langer konden ‘ruiken’. In het lab is dit niet zo’n probleem, in de natuur des te meer. Daar zijn ze een vogel voor de kat.
Nu kan je misschien denken: ‘Wat maakt het uit? Een pissebed meer of minder’. Maar is de zoetwaterpissebed de enige diersoort die met vervuiling en stress kampt? Nee. En één zwakke schakel kan voldoende zijn om de hele voedselketen te doen instorten.
Moeten we ons nu zorgen maken?
Het blijkt dus dat een ‘veilige’ concentratie niet zo simpel te bepalen is als je rekening moet houden met andere stoffen en stressfactoren, waarvan sommige cocktails zorgwekkend zijn en andere dan weer niet. Daarom is het essentieel dat we verder onderzoeken wat precies de gevaarlijkste combinaties zijn, zodat we met die informatie de normen kunnen verbeteren.
Tegelijk houden we best ook de organismen in de natuur zelf in de gaten. Als we dan een plek vinden waar de normen niet overschreden worden maar de gezondheidsstatus van de aanwezige zoetwaterpissebedden toch een probleem aantoont, dan hebben we alsnog de kans om tijdig in te grijpen. Zo kunnen we de reeds prachtige ecosystemen waar we de voorbije decennia zo hard aan werkten, verder verbeteren en dragen we zorg voor allen. Onze vissen, insecten en waterplanten zullen dan werkelijk nog lang en gelukkig leven.
Marjolein Van Ginneken is genomineerd voor de Vlaamse PhD Cup. Ontdek meer over haar onderzoek op www.phdcup.be