Tot een kilometer ver zorgen de uitwerpselen van pinguïns en van zeeolifanten voor een vruchtbare grond, voldoende voor een primair ecosysteem.
Dierlijke uitwerpselen zitten doorgaans barstensvol stikstof, en daardoor vormen ze uitstekende meststoffen. Dat is op het afgelegen Antarctica, dankzij de daar levende pinguïns en zeeolifanten, niet anders.
Nederlandse biologen hebben nu gedetailleerd in kaart gebracht hoe de aan de kust levende kolonies van Zuidpooldieren hun nabije omgeving bemesten. De ammoniak in hun uitwerpselen dringt niet alleen in de bodem waarop ze leven, merkten de onderzoekers, maar ze verdampt ook om vervolgens door de wind landinwaarts te worden geblazen. Daar slaat ze neer op de bodem, waardoor een primair ecosysteem kan ontstaan van (korst)mossen en kleine insecten zoals mijten en springstaartjes.
De pinguïn- en zeeolifantenpoep blijkt een gebied rondom de kolonie aan de kust te kunnen bemesten tot liefst een kilometer landinwaarts – 250 keer zo groot als de het eigenlijke leefgebied. De grootte van dat gebied blijkt overigens vooral afhankelijk van het aantal dieren in de kolonie, en veel minder van weer- of andere omstandigheden.
Met de nieuwe vinding konden de vorsers enkele ‘hotspots’ van biodiversiteit afbakenen, zonder dat ze daarvoor ter plaatse hoefden te gaan – de enige informatie die ze nodig hadden was de locatie en grootte van een kolonie. Dat maakt het werk voor biologen op Antarctica wellicht wat gemakkelijker, en ook voor de natuur is het een goede zaak dat ze zo weinig mogelijk wordt verstoord – ook door wetenschappers.