Rijden ook dieren zich vast in de stad?

In een stad zitten plukjes groen als zuinige krenten in een brood. Eilandjes in een zee van steen en beton. Dat maakt de stad bijzonder voor de studie van habitatfragmentatie, ofwel de versnippering van leefgebieden.

De overleving in een archipel van kleine plekjes leefgebied hangt sterk af van hoe mobiel een soort is. Reizen door dit landschap op mensenmaat valt niet altijd mee voor dieren en planten. Er is veel variatie: voor de ene soort vormt de stad een absolute barrière, voor de andere is een citytrip geen onoverkomelijk probleem. De wijze van voortbeweging – vliegen of kruipen – maakt een wereld van verschil om doorheen het stedelijk milieu te laveren. Toch toont het vele studiewerk voorlopig weinig aanwijzingen voor simpele veralgemeningen.

Een consortium van Belgische onderzoekers ontdekte recent wel dat de gemeenschappen van loopkevers in de stad vaker uit mobiele soorten bestaan dan de gemeenschappen van deze kevers in het buitengebied. De stad filtert tegen weinig mobiele levensvormen.

Brug te ver

Mobiliteit is niet alleen een kwestie van kunnen. Ieder dier neemt de omgeving op een eigen zintuiglijke wijze waar. Voor een woelmuis kan een groot gebouw een onoverbrugbaar obstakel vormen. Een omweg is dan de enige optie. Het kan het dier in een labyrint zonder uitkomst loodsen. Zulke verplaatsingen vergen veel tijd en energie, en kunnen de sterfte in een populatie opdrijven. Soms zitten dieren niet fysiek gevangen, maar zijn ze het slachtoffer van hun waarneming van de omgeving.

Volwassen schietmotten vliegen vaak laag boven het water als ze zich verplaatsen. Van een ruime brug over een waterloop maken deze waterinsecten geen punt. Maar als de waterloop tijdelijk een duiker ingaat, maken ze een ommekeer – ongeacht de ruimte in de overwelfde waterloop. Bij haften of ééndagsvliegen fladderen de volwassen exemplaren ook een korte periode boven het wateroppervlak. Biologen ontdekten dat een brug over een waterloop voor deze insecten al een optische barrière voor een verplaatsing opwerpt. Even voor de brug keren ze op hun schreden terug, ook al stelt er zich geen fysieke hindernis.

Stedelijk woud

Eekhoorns zijn bosdieren, al kunnen we ze ook in de stad aantreffen. Deze roodbruine zoogdieren met witte buik springen van kruin tot kruin. Ze kunnen ook over de grond rennen, maar dat doen ze gewoonlijk alleen voor korte trajecten. In de stad kunnen parken met bosschages geschikte leefgebieden vormen. Alleen moet de eekhoorn er dan wel geraken.

Stadseekhoorns verplaatsen zich al niet meer uitsluitend via bomen

Vroeger namen wetenschappers aan dat de diertjes bomenrijen en bosjes nodig hebben om door een stad te reizen. Gebouwen en wegen bieden weerstand tegen eekhoornmobiliteit. Met computersimulaties bepaalden biologen vijftien jaar geleden al de weg met de minste weerstand voor eekhoorns in Brussel.

Wetenschappers spreken van connectiviteitsanalyse. Het gaat niet om de rechtlijnige afstand tussen leefgebieden – vogelvlucht is aan eekhoorns niet besteed. Bomen volgen geniet de voorkeur, al leidt dat soms tot een omweg. Reizen staat maar zelden alleen op de biologische agenda. Zoals vele andere dieren houden ook eekhoorns tijdens hun verplaatsingen rekening met gevaren en beschikbaar voedsel.

Maar tijden veranderen, en eekhoorns soms ook. Recent Fins onderzoek volgde de verplaatsingen van jonge eekhoorns in het stedelijk milieu van Turku. Hoewel bomen en bos de voorkeur kregen, bleken stedelijke zones zonder bomen toch niet altijd ontoegankelijk. Tijdens hun verplaatsingen maakten de eekhoorns niet alleen gebruik van bomen. Rennen over daken en andere stadse elementen werd meermaals waargenomen.

Het ging niet alleen over toevalstreffers. De eekhoorns waren uitgerust met zenders zodat de onderzoekers hun verplaatsingen vanop afstand konden volgen. Of eekhoorns vanuit een bosgebied anders reizen door het stedelijk milieu dan de eekhoorns die in een stedelijke omgeving opgroeien, weten we nog niet.

Flessenhals

Als een groot deel van het landschap weinig kansen biedt voor verplaatsingen, kan er langs landschapselementen waar wel passage mogelijk is een flessenhalseffect optreden. Voor vele dieren die zich actief verplaatsen, zien we zoiets regelmatig opduiken in het urbaan milieu. Zulke landschapselementen als drukke toegangspoorten blijken dankbare oorden voor parasieten en predatoren. Zij vinden er strategische omstandigheden om toe te slaan.

Dergelijke effecten vind je ook in landbouwgebieden waar slechts enkele landschapselementen gebruikt worden. Dat werd reeds aangetoond bij egels en hun belagers, zoals teken en vlooien. In de stad kunnen ook onze huisdieren zich op strategische corridors installeren. Vooral de vele katten in de stad hebben een impact.

Maar de versnippering van het leefgebied in een urbaan milieu kan ziektekiemen ook het leven zuur maken. Dat bleek het geval bij de rode lynx. Dit Amerikaanse roofdier – bobcat in het Engels – krijgt soms te maken met FIV, het Feline Immunodeficiency Virus.

Stedelijke landschappen spelen een beduidende rol bij het afremmen van de overdracht van dit virus. De evolutionaire veranderingen van het virus voltrekken zich in de stad ook trager vergeleken met natuurlijke gebieden. Zo kan de stad intrekken verrassende voordelen hebben voor wilde dieren. Of ze opwegen tegen de nadelen zal altijd moeten blijken. Biologische ingewikkeldheid houdt niet op aan de stad.

Het stedelijke milieu is een meer dan boeiende leerschool voor biologen. Een openluchtlaboratorium, waar ecologische en evolutionaire processen zich afspelen in achtertuinen, op wegen en parkings, op groendaken, in parken, in en rond gebouwen … Verstedelijking laat zich gelden te land, ter zee en in de lucht.