Soortentellingen die beroep doen op bevolking zijn soms heel onnauwkeurig
13 december 2017 door FSTellingen, onder de noemer 'citizen science', leiden tot een grotere betrokkenheid bij wetenschappelijk onderzoek, maar het systeem heeft ook nadelen.
Luc De Bruyn, vorser bij het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek in Brussel, bestudeerde de resultaten van tellingen van wilde bijen, niet van de gekweekte honingbijen voor alle duidelijkheid, door zowel professionele onderzoekers als door liefhebbers van wilde bijen en gewone natuurliefhebbers. 'De gewone natuurliefhebbers misten tot twee derde van de soorten en aantallen', aldus De Bruyn.
Professionelen tellen tot drie keer meer bijen dan gewone natuurliefhebbers
Het onderzoek naar soorten in België en Vlaanderen is een zaak van vele waarnemingen. Het is zeer arbeidsintensief om het hele Vlaamse grondgebied dekkend te coveren. De meeste wilde bijen vliegen niet ver van hun nesten. 'Een dekkende studie, zoals door de Vlaamse overheid gevraagd, en uitgevoerd door een professioneel team, zou naar schatting twee miljoen euro per jaar kosten', zegt De Bruyn.
'Voor zo'n studie is bijzonder veel volk nodig. En het geld om ze te betalen is er niet. Als de overheid ons dus nu vraagt hoe het met onze bijen gaat, dan moeten we het antwoord schuldig blijven. De meeste bijenstudies kijken naar langlopende trends. Daarbij worden museumcollecties gebruikt om aan te tonen dat soorten verdwijnen of schaars worden. Voor recente trends en evoluties moeten we naar andere methodes grijpen.'
Daarom doen natuurorganisaties, maar ook universiteiten en onderzoekinstituten steeds meer een beroep op de gewone natuurliefhebber. Denk aan de vlinder- of vogelteldagen. 'Op vraag van de overheid en samen met Natuurpunt maakten we een ontwerp voor een dekkende studie over de wilde bijen in Vlaanderen.'
'Om te testen of onze methode waterdicht was, zetten we in een aantal gebieden kleurenvallen uit. Dat gebeurde op vier verschillende dagen tussen april en augustus. In diezelfde gebieden en op dezelfde dagen lieten we telkens identieke trajecten lopen door enerzijds professionele bijenkenners, door bijenliefhebbers die bij een wilde bijenwerkgroep zijn aangesloten én door gewone natuurliefhebbers, mensen die interesse hebben in de natuur en er soms ook actief mee bezig zijn, maar zonder specifieke interesse voor bijen.'
Zonder burgerwetenschappers is veel onderzoek onbetaalbaar
De resultaten waren opvallend: de professionelen telden tot drie keer meer bijen dan de gewone natuurliefhebbers en tot dubbel zo veel als de mensen uit de bijenwerkgroepen. 'De professionelen deden het zelfs beter dan de bijenvallen, ze vonden 178 soorten, aanzienlijk meer dan in de vallen terecht waren gekomen', stelde De Bruyn vast.
'Opvallend was daarbij dat de gewone liefhebber meestal de kleinere soorten, of soorten met minder opvallende kleuren of lichaamskenmerken, mist. Onze bijen variëren in grootte tussen een goeie vijf millimeter en twee centimeter. Enkel in het grootste segment waren de tellingen van de gewone liefhebber vergelijkbaar met die van de professionals.'
Toch zijn er volgens De Bruyn mogelijkheden voor citizen science-projecten. 'Voor hommels waren de resultaten goed. Daarrond kunnen we tellingen met de gewone natuurliefhebber opzetten. Voor andere soorten met opvallende kenmerken zal dat ook nog wel lukken. Maar voor de bijen zullen we het als professional zelf moeten doen.'