Deze woorden lijken op de ‘jobs, jobs, jobs’-mantra van onze overheid, die de afgelopen jaren te pas en te onpas is gebruikt door vele Belgische politici. Voortdurend werd er gehamerd dat er honderdduizenden jobs zijn gecreëerd. Dat we, evenals andere Europese landen, de conjunctuur meehebben wordt dan vooral door de oppositie als verklaring genoemd. Maar niemand had het over de aan deze jobs gekoppelde vervuiling; de keerzijde van de medaille van economische groei.
Het begrip mantra is van oorsprong een Oudindisch woord. Letterlijk betekent het een ‘instrument voor het denken’. Het verwijst naar het Hindoeïsme, een van de oudste en grootste godsdiensten ter wereld. Na het Christendom en de Islam staat het Hindoeïsme, met kleine miljard aanhangers, op de derde plaats. Tijdens mijn bezoeken van het Verre Oosten bezocht ik vaak Hindoeïstische tempels en genoot van de vreemde, monotone, raadselachtige en intrigerende tonen van de mantra’s. Als Europeaan met zijn christelijke traditie, waande ik me in een andere intrigerende wereld; een oase van rust en sereniteit.
Industriële revoluties
In China markeerde de opkomst van de Song-dynastie (960-1279) een breuk met de traditionele feodale samenleving waarin militairen en de aristocratie veel macht bezaten. De Song dynastie was een periode van verandering, welvaart en innovatie die leidde tot de Chinese industriële revolutie. In China ontwikkelde zich toen een op de confuciaanse leest geschoeide maatschappij die uit ambtenaren, boeren, ambachtslieden en handelaren bestond. De laatsten werden overigens als profiteurs van het werk van de boeren en ambachtslieden gezien.
In de nieuwe hoofdstad Kaifung leefden rond 1100, ruim een miljoen inwoners. Het was een stad die nooit sliep, waar mannen en vrouwen, binnen een markteconomie, bedrijven leidden. In de stad waren technologische hoogstandjes te zien zoals de beroemde twaalf meter hoge, door waterkracht aangedreven astronomische klok; de Eiffeltoren van toen. Belangrijke ontdekkingen zijn bijvoorbeeld het kompas, de boekdrukkunst, sluizen, droogdokken, vlammenwerpers en kanonnen, schepen met door mensen aangedreven schoepraderen, het papiergeld. Ook nu nog spreken de zeereizen van admiraal Zheng He (1371-1435) in de er op volgende vroege Ming-dynastie, tot de verbeelding.
De Britse industriële revolutie die rond 1750 begon, was een reactie op het gebrek aan hout als brandstof voor de snelgroeiende bevolking. Zo had Londen in 1700 een half miljoen inwoners; rond 1800 waren dat er één miljoen. De West-Europese kennisrevolutie maakte een overgang naar het gebruik van fossiele brandstoffen in de vorm van steenkool, mogelijk. De doorslaggevende uitvinding hierbij was de ontwikkeling van de stoommachine en de mechanisatie van de Engelse katoenindustrie. Dit leidde, kort door de bocht, vervolgens tot een reeks van technologische doorbraken, waarin vooral de stoommachine de hoofdrol speelde. Hierdoor nam het gebruik van steenkolen en stoom toe. Toch was de overgang van water- naar stoomkracht een langzame transitie waarvan het kantelpunt in het midden van de 19deeeuw lag.
Door de industriële revolutie veranderde het dagelijks leven ingrijpend. Met de komst van fabrieken in de zich snel ontwikkelende steden zoals Machester, verdween de nijverheid van het platteland. Dorpelingen volgden het werk en jaagden de urbanisatie aan. Dit leidde uiteindelijk tot een leegloop van het platteland. Het leven in de stad was echter geen pretje. Iedereen droeg zijn steentje, als prijs voor de zogenaamde vooruitgang bij. Vrouwen en kinderarbeid was de normaalste zaak. Door het gebrek aan sanitaire voorzieningen en het leven in kleine huizen werd de stad een gevaarlijke plek. Rivieren zoals de Theems veranderden in open riolen met alle gevolgen van dien. Vaak braken er epidemieën zoals cholera en tyfus, uit. Het leven van toen is beschreven in de romans van Charles Dickens (1812-1870) en Jane Austin (1775-1817).
De Britse industriële revolutie rolde zich in het begin van de 19deeeuw uit over het West-Europese continent en Amerika. Het pas onafhankelijk geworden België was met de zich snel ontwikkelende Waalse industriegebieden, koploper. Omdat de toegang van de haven van Antwerpen door de Nederlanders werd versperd, zocht men naar een alternatief. Dat waren de spoorwegen. In 1835 werd de eerste spoorwegop het Europese vaste land tussen Brussel en Mechelen, feestelijk geopend. Maar ook hier waren de werkomstandigheden in de zwaar vervuilende, nieuwe industriesteden zoals Gent, Verviers, Luik, Bergen en Charleroi, slecht. Na België volgden al snel andere landen zoals Duitsland, Frankrijk en Nederland.
Fasen van de Britse industriële revolutie
Het begrip van de ‘industriële revolutie’ is door de Britse economisch historicus Arnold Toynbee (1852-1883) die zich, in 1884, het lot van de arbeiders aantrok, in de Engelstalige wereld, geïntroduceerd. In Duitsland was het al in 1845 door filosoof en sociaal wetenschapper Friedrich Engels (1820-1895) genoemd. Hij was de oudste zoon van een succesvolle Duitse textielbaron. Door zijn vader was hij naar Manchester gestuurd om in zijn katoenfabriek stage te lopen. Hier werd hij gechoqueerd door de enorme en schrijnende armoede van de arbeiders of wel het proletariaat. Hierover schreef hij het boek De toestand van de arbeidersklasse in Engeland. Volgens hem zou de industriële revolutie de arbeiders tot machines maken. Het kapitalisme van die tijd was nogal anders dan de huidige vorm ervan, die ook wel laatkapitalisme wordt genoemd. Hierin voeren multinationals de boventoon.
Gewoonlijk wordt de Britse industriële revolutie in vier fasen verdeeld. De eerste fase met stoommachines en gierijzer, speelde zich overwegend in Engeland af. In de tweede fase (1850 - 1914) staan nieuwe technologieën, zoals elektriciteit, de verbrandingsmotor, nieuwe materialen en stoffen, met inbegrip van legeringen en chemicaliën, communicatietechnologieën, zoals de telegraaf en de radio en de olie-industrie centraal. De derde fase (1914 - ca. 1950) wordt gekenmerkt door de elektronica en informatietechnologie zoals de computer en het internet. Globalisering wordt een feit. In de huidige, vierde fase vervagen de grenzen tussen fysische, digitale en biologische domeinen. Kunstmatige intelligentie, robotica, biotechnologie, kwantumcomputers en de exploratie van de diepzee en wellicht zelfs andere hemellichamen kondigen zich aan. Evenals klimaatverandering.
De keerzijden van economische groei
De huidige mantra van ‘jobs, jobs, jobs’ heeft echter een donkere keerzijde. Het is duidelijk dat economische groei niet eeuwig kan duren. Zeker niet als het ten koste gaat van het plunderen van de schatten van de aarde, zonder enige aandacht voor de gevolgen daarvan voor het milieu. Hoewel de vervuiling vanaf het allereerste begin duidelijk zichtbaar was in de gore industriesteden, de vervuilde beken en rivieren, de lucht die stonk naar steenkool, enz., werd dit geaccepteerd als de prijs voor de technologische en maatschappelijke vooruitgang. De boeken van Jules Verne (1828-1905) voeren ons terug naar een tijd van een blind geloof in technologische vooruitgang. Nieuwe uitvindingen en ontdekkingen kleurden zijn leven. Hij beschreef ze in ene nieuw soort educatieve avonturenromans die tot op de dag van vandaag nog worden gelezen en verfilmd.
Dat blinde geloof vinden we nu terug bij mensen die geloven dat een techno-fix alle huidige en toekomstige problemen wel zal oplossen. Dit in tegenstelling tot anderen die zich zorgen maken over de genadeloze exploitatie van grondstoffen en de steeds maar toenemende bevolking. Toen Jules Verne in 1905 stierf leefden er zo’n 1,6 miljard mensen op deze planeet. Ruim honderd jaar later zijn dat er zo’n 7,6 miljard. Allemaal mensen die een zekere mate van welvaart willen hebben, mensen die gevoed moeten worden. Ze leven in een wereld waarin één procent van de wereldbevolking de helft ervan bezitten. Of anders gezegd een veertigtal miljardairs bezitten evenveel als zo’n 3.700 miljoen mensen.
Rachel Carson (1907-1964) noemde in haar wereldberoemd geworden boek Silent Spring uit 1962, een sluipend gevaar. Ze klaagde toen het gebruik van pesticide aan en werd door de grote multinational weggezet als een ‘gevaarlijke onbeduidend gek’. Maar ze had wel gelijk. Het grootste ‘cadeau’ of tijdbom die de 19de-eeuwse industriële revolutie ons, vermoedelijk ongewild, heeft nagelaten is een desastreuze CO2-vervuiling. We weten nu dat de CO2-concentratie vandaag de dag hoger is dan miljoenen jaren geleden. We weten nu dat natuurlijke veranderingen van het CO2-gehalte in de afgelopen twee miljoen jaar heeft geleid tot een gestage afwisseling van ijstijden.
In de afgelopen 800.000 jaar bewoog die concentratie zich tussen 175 en 280 parts per million of wel ppm. Op 2 maart 2019 was de gemeten CO2-waarde opMauna Loa 411.92 ppm. De toename van de broeikasgassen leidt tot een keten van grootschalige veranderingen: klimaatverandering, stijging zeespiegel, verzuring van de oceanen, opwarming van de oceanen, afsmelten van landijs, stijging van de zeespiegel, verzuring van de oceanen, minder zuurstof in de oceanen, enz. Dit allemaal omdat de Westerse welvaart moet worden gerealiseerd door steeds maat toenemende menselijke activiteiten zonder enig oog voor de gevolgen ervan.
De tijdbom van de 20steeeuw wordt naast een versterkte CO2-uitstoot, veroorzaakt door wat we de chemische revolutie zouden kunnen noemen. De opkomst van de petrochemische industrie sinds het midden van de vorige eeuw heeft duizenden, natuurvreemde nieuwe stoffen gegenereerd. Naast de pesticiden waar Rachel Carson al tegen protesteerde, is het meest opvallende ‘cadeau’ plastiek. Overal vinden we de sporen van het gigantische gebruik van plastiek: in de diepste diepzee, op de Noord- en Zuidpool, op onbewoonde eilanden in vuilnisbelten, langs de wegen en spoorwegen, in het zand van het strand, in de magen van stormvogels die we nu gebruiken als onvrijwillige monitoren, in de vis die we eten, ja in de lucht die we inademen.
Sinds het begin van de jaren 1950 is er ongeveer 8300 miljoen ton plastiek geproduceerd. Slechts negen procent ervan wordt hergebruikt. Jaarlijks kieperen we maar liefst 8,3 miljoen ton plastiek in de oceaan. Rond negentig procent van het plastiek in de oceaan wordt aangevoerd door tien rivieren in Azië en Afrika. Deze rivieren, die allemaal in dichtbevolkte gebieden liggen, zijn: Amur, Gele Rivier, Hai He, Yangtze River, Pearl River, Indus, Ganges, Mekong, Nijl, Niger. Dit is het resultaat van een in 2017 gepubliceerde studie van het befaamde Duite Helmholtz-Centre for Environmental Research in Leipzig. Sommigen concluderen hier dan snel uit dat het niet ligt aan de plastiekzakjes bij de groenteboer. Anderen gaan nog een stapje verder en beweren dat het dus niet aan ons ligt…..