Wanneer spreken we van een storm?
Stormen worden geassocieerd met lagedrukgebieden (ook wel “depressies” genaamd”) die gepaard gaan met een sterk windveld. We spreken officieel van een storm als de gemiddelde windsnelheid in een Belgisch meetstation over een periode van minstens tien minuten ten minste 75 kilometer per uur bedraagt. De wind heeft dan een gemiddelde snelheid van 9 beaufort.
Bij een gemiddelde windsnelheid (over minstens tien minuten) van minstens 90 km/u (10 beaufort) gaat het om zware storm en bij meer dan 103 km/u (10 beaufort) wordt officieel gesproken over zeer zware storm. Wanneer de wind met een kracht van meer dan 12 beaufort waait (met snelheden boven 117 km/u) bereikt de wind orkaankracht. Zulke windsnelheden komen echter maar zelden voor in onze contreien, zeker boven land. Orkaankracht associëren we vooral met tropische cyclonen of soms komt het ook wel eens voor bij zeer hevige stormen op zee.
We spreken niet van een storm bij kortstondige windstoten. Windstoten boven 75 km/u kunnen immers ook voorkomen tijdens hevige (onweers)buien. Dat zijn vaak echter maar momentopnames, waardoor het criterium van minstens 9 beaufort in 10 minuten niet voldaan is. Bovendien zijn de windstoten vaak zeer lokaal en komen ze niet op grote schaal voor. In zo’n geval spreken we ook wel over “convectieve” windstoten.
Hoe ontstaan stormen?
Een belangrijke randvoorwaarde voor storm is dus een stevige wind. Hoge windsnelheden komen vooral voor rondom lagedrukgebieden, aangezien deze vaak gepaard gaan met een sterke luchtdrukgradiënt. Dit is een zone met een groot verschil in luchtdruk over een relatief korte afstand. Een grote luchtdrukgradiënt zorgt ervoor dat de isobaren (lijnen van gelijke druk op een weerkaart) kort op elkaar komen te liggen, en dat zorgt voor een toename in de wind. De luchtdrukgradiënt neemt vooral toe wanneer een lagedrukgebied zeer fel en ook zeer snel kan uitdiepen. Dat gebeurt wanneer de druk in het weersysteem lager wordt naarmate het druksysteem zich verplaatst. Dit proces noemen we in de meteorologie ook wel “cyclogenese”.
Als we te weten willen komen hoe stormen ontstaan, dan moeten we wat dieper inzoomen op wat er precies gebeurt in het proces van de cyclogenese. Dit laatste heeft alles te maken met de befaamde straalstroom. Een welbekend begrip dat voormalig weerman van de VRT Armand Pien introduceerde bij menige Vlaming.
De straalstroom is een gebied met zeer hoge windsnelheden op grote hoogte (zo’n 10 tot 13 kilometer hoog). Deze vormt als het ware de motor van het weer en wordt aangedreven door een verschil in temperatuur tussen twee luchtmassa’s. Als in onze regio twee luchtmassa’s met elkaar botsen (bijvoorbeeld polaire en subtropische lucht), kan dat niet enkel zorgen voor frontvorming met het ontstaan van regenzones, maar kan dat ook zorgen voor een sterke straalstroom boven ons hoofd. Wanneer de straalstroom actief is en er veel wind staat op hoogte, dan merken we dat meestal ook aan het oppervlak door een toename in de wind. De exacte ligging van de straalstroom bepaalt echter hoe fel de wind kan waaien en waar en wanneer een lagedrukgebied fel kan uitdiepen.
Binnenin de straalstroom zijn er zones met versnellingen. In zo’n zones – die we ook wel “jetstreaks” noemen – waait de wind nog eens extra hard en het is de exacte ligging van deze jetstreaks die van belang zijn voor het ontstaan van stormen. Aan de rechter ingang en de linker uitgang van zo’n jetstreak vindt specifiek het cyclogeneseproces plaats. Dit zijn de zones bij uitstek waar de lucht op grote hoogte divergeert (uit elkaar beweegt). Dit zorgt er vervolgens voor dat de lucht aan het oppervlak convergeert (samenkomt) en er opwaartse luchtbewegingen ontstaan. Deze opwaartse luchtbewegingen zorgen voor het ontstaan van onstabiliteit en het is precies ook dit proces dat ervoor kan zorgen dat een lagedrukgebied in deze zone verder kan uitdiepen. Als een lagedrukgebied uitdiept dan neemt de druk in de kern af, waardoor de luchtdrukgradiënt toeneemt, de isobaren korter op elkaar komen te liggen en de wind verder kan toenemen. In een extreem geval, wanneer een depressie op deze manier zeer fel uitdiept en zo’n jetstreak boven ons hoofd ligt, kan een storm ontstaan wanneer de gemiddelde wind uiteindelijk 9 beaufort bereikt in één van de Belgische meetstations.
Waarom hebben stormen een naam en wie bepaalt die?
Sinds 2019 krijgen stormdepressies een naam. Daarmee werd een zelfde systeem geïntroduceerd als bij de naamgeving van tropische cyclonen, waarvoor de naamgeving al bestond.
Door stormen een naam te geven kan er beter over gecommuniceerd worden in de media, wat de bewustwording rond extreem weer verhoogt en mensen er sneller toe aanzet om voorzorgen te nemen bij stormweer. Op die manier kan schade voorkomen worden.
Een stormdepressie krijgt een naam zodra code oranje of code rood wordt afgegeven door de weerdienst van het territorium waar de storm het eerst toeslaat. Hiervoor zijn samenwerkingsverbanden afgesloten tussen verschillende landen in West-Europa. Het KMI in België werkt o.m. samen met weerdiensten uit Luxemburg, Frankrijk, Spanje en Portugal. Het KNMI uit Nederland werkt dan weer samen met de Britse en Ierse weerdienst. Wanneer echter een storm eerst over de Verenigd Koninkrijk waait en daarna verder trekt naar ons land, zal deze storm ook de naam dragen die de Britse weerdienst heeft gegeven. Elk jaar is er voor elke letter uit het alfabet een stormnaam voorzien, met uitzondering van de letters Q, U, X, Y en Z.
Hoe komt het dat stormen zich soms snel opvolgen?
Het komt wel eens voor dat stormen elkaar snel achter elkaar opvolgen. Met stormen Dudley, Eunice en Franklin kregen we in februari 2022 een zogenaamde “drielingstorm”. Ook in 2020 kregen we een gelijkaardige situatie met tweelingstormen Ciara en Dennis. Dat stormen elkaar opvolgen is dus niet zo uitzonderlijk. Dit komt vooral voor in situaties waarbij de straalstroom op onze contreien gericht is en ook kleinschalige meanders vertoont. Daarbij krijgen we dan een snelle afwisseling tussen stormachtige episodes, afgewisseld met kortere rustigere periodes. Als de straalstroom met jetstreaks in onze buurt blijft kunnen er dus snel achter elkaar ook stormdepressies ontstaan.
Mogen we vaker stormen verwachten als gevolg van de klimaatverstoring?
Doordat stormen de laatste jaren een naam krijgen komen ze vaker in de media en lijkt het alsof deze vaker voorkomen. Het tegendeel is echter waar. De gemiddelde windsnelheid alsook de windstoten tonen de laatste 30 jaar eerder een dalende trend. Deze afname kunnen we vooral linken aan een toename van de ruwheid van het oppervlak door een toename van de bebouwingsgraad, wat de wind kan afremmen. Ook in de toekomst verwachten we niet meteen een toename van de wind en daarmee samenhangend dus ook niet meer stormen i.v.m. vroeger. Doordat het temperatuurcontrast toeneemt tussen pool en evenaar als gevolg van de klimaatopwarming, zou de straalstroom zelfs wat kunnen verzwakken. Dat zou potentieel kunnen betekenen dat stormen ook minder intens zouden kunnen worden.
Een ander gevolg van de klimaatverstoring, wat bijvoorbeeld wél tot een potentiële toename van zware stormen zou kunnen leiden, is de toename in de intensiteit van orkanen. Door klimaatverandering nemen orkanen in kracht toe (doordat het zeewater ook opwarmt en deze meer energie kunnen opnemen). Orkanen ontstaan enkel in de (sub)tropische breedtegraden bij zeewatertemperaturen boven 26 à 27°C en kunnen in onze Noordzee niet ontstaan. Restanten van orkanen kunnen echter wel opgenomen worden door de straalstroom en tot bij ons reizen als “extra-tropische” stormen. Een voorbeeld van zo’n ex-orkaan is Ophelia die in 2017 voor een zeer zware storm zorgde in Ierland.