Veertig tot tachtig procent van trekvogels die boven Nederland vliegen doen dat op een hoogte van 200 meter of minder. Dat is net het deel van de lucht waarin de wieken van windturbines draaien. Wetenschappers vragen om bij de locatiekeuze voor windturbines rekening te houden met populaire trekroutes.
Wetenschappers van de Universiteit van Amsterdam bestudeerden zes jaar lang de vogeltrek tot op één kilometer boven Nederland. Ze gebruikten daarvoor weerradars van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) en een vogelradar in ARTIS-park.
Twee keer per jaar bereikt de vogeltrek een hoogtepunt. Dan vliegen miljoenen vogels over Nederland tussen hun broedgebieden in Nederland, Noord- en Oost-Europa en hun overwinteringsgebieden in Afrika, Zuid-Europa en het Verenigd Koninkrijk. Sommige vogels trekken overdag in grote groepen, maar de meeste vogels trekken ’s nachts, als een ‘tapijt’ van individuele vogels of kleine groepjes dat zich uitspreidt over Nederland.
Het grootste deel van de vogeltrek, afhankelijk van de omstandigheden, is dat 39-79% van de vogels, vindt plaats onder de 200 meter hoogte. Dat is net op de hoogte van windturbines, door de rotorzone, vermelden de wetenschappers. De precieze hoogte is wel sterk afhankelijk van het weer, vooral de wind. Bij wind mee vliegen vogels hoger, en bij tegenwind juist lager.
Boven bepaalde gebieden vliegen duidelijk meer vogels dan boven andere. De wetenschappers raden aan om daarmee rekening te houden bij het zoeken naar geschikte locaties voor windturbines. De vogeltrekkaarten kunnen ook helpen om voorzorgsmaatregelen te nemen wanneer windturbines al geplaatst zijn. Zo zouden de windturbines tijdens de vogeltrek ‘s nachts stilgezet kunnen worden.
In dit onderzoek zijn enkel de bewegingen van trekvogels onderzocht. Om de vogelkaarten compleet te maken, zouden ook lokale verplaatsingen van broed- en trekvogels geïntegreerd moeten worden.