Kleine kriebelbeesten beroeren al eeuwenlang onze emoties. Van walging over fobie tot fascinatie: ‘Onderkruipsels’ is een expo die je gezien moet hebben.
Elk najaar is het weer zover: grote, harige huisspinnen zitten verstopt achter de gordijnen of scheren rakelings voorbij op de vloer. En ook al heb ik mijn spinnenfobie ondertussen aardig onder controle en vind ik achtpotigen intrigerende beesten, toch schrik ik elke keer weer wanneer er eentje opduikt. Mijn man vindt het belachelijk, maar ik vind zijn angst voor slangen dan weer irrationeel. Alsof die slang echt werkelijk van plan is om in zijn enkels te bijten tijdens een wandeling.
Mijn man en ik zijn niet de enigen met een zekere angst voor kriebeldieren. Tot rond 1500 werden reptielen, amfibieën, spinnen, slakken, rupsen, insecten en andere wriemelende wezens bestempeld als misselijkmakende onderkruipsels. Pas in de 16de en 17de eeuw sloeg de walging geleidelijk om in fascinatie. ‘Onderkruipsels’, de tijdelijke expo in het Rijksmuseum van Amsterdam, toont hoe onze blik op kriebeldieren veranderde door de eeuwen heen. De expo toont unieke collectiestukken en werkt met knappe storytelling, twee redenen waarom je de expo zeker gezien moet hebben.
Des duivels: kriebelbeesten in de middeleeuwen
Ik ga een eerste, donkere kamer van de expo binnen. Op de muur: een projectie van een levensgrote vlieg. Elk haartje is te zien. Gruwelijk fascinerend. De tekst aan de muur nodigt me uit om niet langer te gruwelen, maar me vooral te laten leiden door verwondering. En dat lukt aardig, al van bij het begin van de expo. Een soort houten mantel, een huik, uit 1668 toont hoe overspelige vrouwen en prostituees aan de schandpaal genageld werden in de 17de eeuw: de vrouwen moesten op het zitbankje van de huik plaatsnemen en het houten gevaarte overschaduwde hen als een zware kapmantel. Op een open kar werden de vrouwen in de huik door de stad gereden werden. Ze werden publiekelijk bespot en beschimpt en daarna voorgoed uit de gemeenschap verbannen. Bijzonder is het knappe houtsnijwerk van de huik: aan de buitenkant werden slangen, hagedissen en andere onderkruipsels aangebracht, stuk voor stuk symbolen van onkuisheid.
Kleine kriebelbeesten stonden vroeger wel vaker symbool voor ontucht of onheil. In de Bijbel wordt Eva verleid door de duivel in de gedaante van een slang. In de middeleeuwse bestiaria, handschriften waarin aan de hand van bepaalde dieren een morele of religieuze les wordt gegeven, staan de onderkruipsels in een al even slecht daglicht: slangen, hagedissen, padden en ander ongedierte verbeelden de verleiding, de wellust, de duivel of de zeven hoofzonden. In het werk van Jheronimus Bosch en zijn navolgers krioelt het van de padden, salamanders en vliegend herten. Ze stellen stuk voor stuk de hoofdzonden voor of zijn voorbodes van de Apocalyps.
Ook dood en verderf worden in verband gebracht met onderkruipsels. Maden, maar ook amfibieën en reptielen doen zich te goed aan menselijke kadavers, aldus de middeleeuwers. De expo toont daarom een memento mori (1520), een grafmonument waarop de overledene afgebeeld wordt als een ontbindend lijk en als voer voor padden, wormen en vliegen. In de dood is iedereen een smakelijke hap voor misselijkmakende onderkruipsels, rijk of arm, jong of oud.
Spontane generatie
Dat kriebelbeesten tot in de 16de eeuw (en in bepaalde contreien tot in de 17de eeuw) gezien werden als walgelijke onderkruipsels, heeft veel te maken met het geloof in spontane generatie. Middeleeuwers geloofden dat ‘onvolmaakte’ dieren of ‘kleyne dierkens’ werden geboren uit vuil, verrotting en slijk. Geslachtelijke voortplanting was enkel voorbehouden voor ‘volmaakte’ dieren, of dieren van een hogere orde. Metamorfose, anatomie en de voorplanting van kriebelbeesten waren in die tijd onbekend terrein. Pas met de komst van de microscoop en proefondervindelijk onderzoek zou een en ander veranderen, maar tot die tijd overheerste het geloof in spontane generatie. Ook de Kerk deed daarbij een duit in het zakje: de Duitse Jezuïet Athanasius Kircher verkondigde dat Goddelijk zaad (of panspermia) ervoor zorgde dat volmaakte dieren zich konden voorplanten. Onderkruipsels hadden slechts in verdunde vorm toegang tot dit Goddelijk zaad: het panspermia werd vermengd met aarde, water en vuil en dat leverder onvolmaakte dieren op, die onderaan de natuurladder bengelden.
Het keerpunt: het vliegend hert van Albrecht Dürer
Aan het begin van de 16de eeuw is een eerste kentering merkbaar: gebedenboeken worden opgesmukt met knappe en natuurgetrouwe tekeningen van vlinders, libellen, rupsen, slakken en spinnen. Het pronkstuk van de expo is ongetwijfeld de afbeelding van een vliegend hert van de hand van Albrecht Dürer. Het werk dateert uit 1505 en is een bijzonder gedetailleerde weergave van onze grootste keversoort. Dürer streefde perfectie na. Dat is niet alleen te zien aan de haarfijne details bij de antennes of pootklauwtjes van de kever, maar ook aan de slagschaduw. Waarschijnlijk tekende Dürer de kever na van een exemplaar dat hij gekregen had.
De afbeelding toont bovendien een sterke interesse in de anatomie van de kever. De kop, het borststuk en het achterlijf worden als drie afzonderlijke onderdelen getekend. Een nieuw hoofdstuk breekt aan: werden kriebeldieren nog als weerzinwekkend ervaren voor 1500, dan worden ze in de 16de en 17de eeuw wetenschappelijk interessante objecten. Wetenschappers krijgen steeds meer interesse in de dieren- en plantenwereld en voor de uitwisseling van gegevens zijn accurate en betrouwbare afbeeldingen essentieel. Ook kunstenaars gaan voor de bijl: de kleuren en diversiteit van rupsen, vlinders, salamanders en kevers vinden makkelijker hun weg naar tekeningen en schilderijen.
De komst van de microscoop in 1622 maakt het plaatje helemaal compleet: voor het eerst worden onooglijke details zichtbaar. Facetogen van een vlieg of pootjes van een luis; door een microscoop worden alle onderdelen bestudeerd. Belangrijk was dat deze nieuw verworven kennis werd neergepend in schriften en boeken en daardoor leidde tot nog meer fascinatie. De expo toont een vlo zoals die door Robert Hooke, na uren turen in zijn microscoop, in zijn Micrographia (1665) werd getekend: zo groot als een kat. Elk klauwtje en haartje is zichtbaar. Het maakt van Hooke’s vlo een fascinerend beest. Zo fascinerend dat het Rijkmuseum besloot om er twee gigantische banners mee te maken die de gevel van het museum sieren.
Kunst- en wunderkammers
In de 16de en 17de eeuw worden Kunst- en Wunderkammers enorm populair bij vorsten en gegoede verzamelaars. Je moest het in huis hebben als je status wilde verwerven: een vitrinekast met zeldzame en wonderlijke natuurvondsten. Schelpen, veren, dode insecten en koralen worden geëtaleerd om mee uit te pakken. Ook life-casts zijn in die tijd in de mode: het zijn afgietsels van ooit levende dieren. Pas gedode beestjes worden in natte klei of gips gedrukt om een negatieve afdruk te maken. In de mal wordt gesmolten metaal gegoten en het resultaat is een bijzonder gedetailleerde replica. Verf, glazuur of een laagje email doen de rest. De expo toont een aantal fantastische bodycasts van kikkers en slangen. Life-casts gingen vaak gepaard met een vleugje fantasie: een slang, enkele hagedissen en kikkers werden soms zo gedrapeerd dat het leek alsof ze in een gruwelijk gevecht verwikkeld waren. Verzamelaas waren duidelijk niet vies van wat ‘artificialia’, voorwerpen door de mens gemaakt en niet zelden geïnspireerd door ‘naturalia’ (natuurlijke producten). Zo toont de expo bijvoorbeeld ook een 17de-eeuws mechanisch wondertje: een glanzende metalen meikever, niet groter dan 2 cm, die kon worden opgewonden met een radertje en die daarna zelfstandig kon lopen. Kortom, speelgoed voor grote mensen met een passie voor kleine diertjes.
In de 17de eeuw worden natuurwonderen uit verre contreien bereikbaar: de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) vaart uit naar de kolonies en brengt niet alleen handelswaren mee, maar ook bijzondere dieren en planten van over de hele wereld. Vergaap je in de expo zeker aan Pipa pipa, de Surinaamse pad waarbij de jongen geboren worden uit de rug. In die tijd was Pipa pipa een enorme hit en een must-have voor verzamelaars, niet in het minst omdat de voortplanting lange tijd als een mysterie werd beschouwd. Dat de verzamelwoede een aantal soorten (bijna) naar de eeuwige jachtvelden verbande, deerde de 17de-eeuwse collectioneur helaas niet echt.
Kleine diertjes en hun aantrekkingskracht op vrouwen
De expo heeft veel aandacht voor vrouwelijke kunstenaars en wetenschappers in de 17de eeuw. Vrouwen waren in die tijd vooral gebonden aan huis en haard. Ze hadden geen toegang tot formeel onderwijs. De eigen tuin of een openbare, besloten tuin waren vaak de enige plaatsen om veilig buiten te komen. Vrouwen bekeken planten en bloemen van dichtbij en noteerden hun tuinwaarnemingen in schriften. Niet zelden legden ze ook een collectie aan van vondsten: vlinders, kevers, spinnen en zelfs opgezette zoogdieren prijkten trots op hun collectietafel. Gegoede vrouwen legden ook verzamelingen aan van buitenlandse en exotische soorten.
Veel knappe stukken in de expo zijn van de hand van Maria Sibylla Merian. Zij vertrok met haar zus Dorothea in 1699 naar Suriname om daar de natuur bestuderen. In die tijd was dat voor vrouwen een gedurfde onderneming, maar het bloed kruipt waar het niet kan gaan: Merian moest en zou de natuur zien en vastleggen. Kenmerkend voor haar werk zijn de bijzonder natuurgetrouwe tekeningen van insecten, maar vooral belangrijk is dat de kunstenares een duidelijke link legt tussen planten en insecten. Ze had begrepen dat rupsen bepaalde planten nodig hebben om te kunnen ontwikkelen en verpoppen. Door haar aandacht voor de omgeving wordt Merian vaak de allereerste ecoloog genoemd.
Nog tot 15 januari
Onderkruipsels is een fascinerende expo die met ruim 140 schilderijen, beelden, boeken en specimen op sterk water toont hoe onze blik op kriebelbeesten veranderde in de loop der eeuwen. De expo bevat een aantal oude, maar ook actuele topstukken. Van een 17de-eeuwse huik tot de ragfijne spinnenwebben van hedendaags kunstenaar Tomás Saraceno, van een Pipa pipa op sterk water tot de zogenaamde ‘bosgrondjes’ uit de 17de en 18de eeuw: het zou zonde zijn om deze expo te missen. Onderkruipsels loopt nog tot 15 januari 2023 in het Rijksmuseum in Amsterdam.
Ik heb alvast de spinnentekeningen van Henricus d’Acquet (1665-1706) grondig en van heel nabij bestudeerd, ook al is mijn angst voor spinnen nog niet volledig weggeëbd. Van gruwelen naar verwonderen? De expo Onderkruipsels heeft bij mij zeker zijn doel bereikt.