‘Mensen zeggen wel eens dat ze vroeger veel meer vlinders zagen’, zegt bioloog en vlinderexpert Hans Van Dyck (UC Louvain). ‘Dat is geen perceptie of romantiek. De cijfers bevestigen die achteruitgang.’
Dagvlinders hebben het in grote delen van Europa moeilijk. In Vlaanderen en Nederland ligt het aandeel uitgestorven soorten bovengemiddeld hoog. Vlinderexperts spreken van een ‘dagvlindercrisis’. Vlindersoorten komen op steeds minder plaatsen voor en waar ze nog voorkomen, zijn ze minder talrijk.
Verloren generatie
De oorzaken van de vlindercrisis zijn al langer bekend. Door de intensivering van de landbouw verdween veel geschikt leefgebied. Planten die voedselarme gronden nodig hebben, verdwijnen door de hoge concentratie stikstof in het milieu als gevolg van verontreiniging door landbouw, industrie en verkeer. Met de planten verdwijnen de vlinders die ervan afhankelijk zijn.
Sommige soorten vinden een toevluchtsoord in natuurgebieden, maar de oppervlakte beschermde natuur is beperkt en versnipperd. Veel vlinders hebben moeite om de afstand tussen natuurgebieden te overbruggen. Onderzoek van Dirk Maes, vlinderbioloog aan het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) toont aan dat populaties daardoor van elkaar geïsoleerd raken. Dat verhoogt het risico op uitsterven.
De klimaatverandering is een tweesnijdend zwaard. Enkele van de soorten die de voorbije jaren vooruit gingen, hebben dat te danken aan de opwarming. ‘Vooral de soorten die door zachtere temperaturen meerdere generaties nakomelingen per jaar voortbrengen, profiteren’, zegt Van Dyck. ‘Bijvoorbeeld het klein koolwitje. Door de opwarming komen bovendien soorten als de kleine ijsvogelvlinder weer op meer plaatsen in onze streken voor.’
Tegelijk brengt de opwarming andere soorten in de war. De argusvlinder overbrugt de winter normaal als rups en verpopt in het voorjaar. Van Dyck toonde aan dat de zachtere temperaturen de rupsen ertoe aanzetten om nog in het najaar te veranderen in een vlinder, die de winter vervolgens niet overleeft en geen nageslacht voortbrengt. ‘Een verloren generatie’, zegt Van Dyck. De klimaatverandering brengt ook meer extreem weer met zich mee, wat de overlevingsstrijd van veel vlinders bemoeilijkt.
Denken als een vlinder
Willen we de dagvlinders er bovenop helpen, dan moeten we begrijpen hoe ze de wereld waarnemen en wat ze belangrijk vinden. Niet elk natuurgebied is automatisch een vlinderparadijs. Natuurbeheerders dachten lange tijd vooral aan planten, vogels en zoogdieren. ‘Vlinders hebben vaak specifieke omstandigheden nodig, bijvoorbeeld combinaties van plantensoorten op specifieke plaatsen. Zijn die er niet, dan kan het gebeuren dat een typische bossoort toch niet overleeft in een bos. En wat voor ons een verbinding tussen natuurgebieden lijkt, kan dat vanuit het perspectief van de vlinder helemaal niet zijn.’
Sommige soorten passen zich aan ons landschap op mensenmaat aan. Van Dyck probeert te achterhalen waarom de ene soort daar wel in slaagt en de andere niet. Het bont zandoogje is zo’n flexibele soort. ‘Het is de merel onder de vlinders’, zegt Van Dyck. ‘Net als die alomtegenwoordige vogel is het een typische bossoort die zich ook in andere biotopen thuisvoelt.’
Van Dyck en zijn collega’s lieten zandoogjes los in een open landschap, op een vaste afstand van een aantrekkelijk bosje. Een deel van de vlinders kwam uit een bosrijk gebied, de rest uit een versnipperd landbouwgebied. De dieren uit de tweede groep slaagden er sneller in om de geschikte habitat te vinden. Vermoedelijk passen de vlinders zich aan door hun zintuigen anders te gebruiken. ‘Geuren kunnen lange afstanden afleggen’, zegt Van Dyck. ‘Meer op reukvermogen en minder op zicht vertrouwen, kan de vlinders helpen om ondanks barrières een geschikte biotoop te vinden.’
Kanarie
Sinds de eerste grondige analyse van het Vlaams vlinderbestand in 1999 nam de aandacht voor het probleem toe. Sommige soorten, zoals het gentiaanblauwtje, profiteren van een beheer op maat. Ook voor soorten als de bruine eikenpage en de heivlinder ligt de redding in een aangepast beheer in natuurgebieden.
Ook de soorten die vroeger algemeen voorkwamen als de argusvlinder en de citroenvlinder gaan achteruit. Dat bewijst dat er ook buiten de natuurgebieden meer actie nodig is. ‘Er is een strategisch plan nodig, binnen een breder biodiversiteitsbeleid, met concrete acties om ons landschap vlindervriendelijk te maken’, vindt Van Dyck. Wouter Vanreusel, vlinderexpert bij Natuurpunt, treedt hem bij. ‘Met wat ingezaaide bloemenranden hier en daar komen we er niet. Het nectaraanbod en de diversiteit in het landschap moeten structureel omhoog.’
Niet alleen de vlinders zijn daarbij gebaat. ‘Dagvlinders zijn goed bestudeerd en gevoelig voor achteruitgang van het milieu’, zegt Van Dyck. ‘Ze zijn prima graadmeters voor problemen die ook andere diersoorten ondervinden. Ze zijn de kanaries in de koolmijn.’
Dit kan je zelf doen
1. Plant de juiste bloemen en planten
De ene bloem is de andere niet: sommige produceren veel nectar, andere helemaal geen. Om het vlinders naar hun zin te maken is het belangrijk dat je de juiste bloemen aanplant.
- Vlinderstruik
- Wilde Marjolein
- Lavendel
- Hemelsleutel
- Kruipend zenegroen
- Koninginnenkruid
- Tuinjudaspenning
- Verbena bonariensis
- Heelblaadjes
Aan deze planten hebben vlinders niets:
- Hortensia
- Hosta
- Geraniums
- Tulp
- Rozen
- Klaproos
- Passiebloem
2. Organiseer een microklimaat
Vlinders hebben de zon nodig om op te warmen. In de voormiddag zoeken ze de warmste plekjes op in je tuin. Vlinders zijn heel gevoelig. Ze merken kleine temperatuurverschillen op die voor ons niet waarneembaar zijn. Daarom vinden ze een tuin met veel structuur belangrijk. Daarin zijn namelijk meer windluwe hoekjes die nodig zijn om op te warmen.
Je kan structuur aanbrengen in een tuin door een strak geschoren haag te vervangen door een struikenrij waarvan de rand wat grilliger is en een beetje lijkt op een natuurlijke bosrand. Je kan ook borders aanleggen waarin de planten niet allemaal even hoog zijn. De variatie aan hoge en lage planten zorgt voor plekjes die snel opwarmen. Ook op kale grond warmen vlinders sneller op dan wanneer ze op de grasmat zitten.
3. Vergeet de rupsen niet
De juiste bloemen voor vlinders zijn belangrijk, maar vergeet ook rupsen niet. Zij hebben specifieke planten nodig om te overleven. Wie de juiste planten in zijn tuin heeft, kan ook een vlinderpopulatie in zijn tuin krijgen. Heb je look-zonder-look of judaspenning in de tuin, kijk dan uit naar het oranjetipje, dat in de lente haar eitjes legt op die planten.
Op wilde hop, een slingerplant, kan je de rups van de gehakkelde aurelia vinden. In de kruiden- en moestuin is het uitkijken naar de opvallende rupsen van de koninginnenpage, die dille, venkel en worteltjes verkiest. Het geknabbel aan de blaadjes moet je er dan wel bijnemen. Als je in je tuin een hoekje hebt waar het gras maar één keer per jaar gemaaid wordt, heb je een potentieel leefgebied voor zandoogjes en dikkopjes. Zelfs netels en distels zijn belangrijke vlinderplanten.
4. Plaats een voederplank
Voeder de vlinders (rottend) fruit. zowel overdag als ’s nachts druk bezocht bij goed weer.
5. Gun vlinders een ruig hoekje
Niet alles in je tuin moet netjes onderhouden zijn. In een hoekje dat je laat verwilderen kunnen rupsen en poppen de winter doorbrengen zonder te worden weggemaaid. Brandnetels vormen voedsel voor tal van rupsen.
Natuurpunt en Eos brachten vorig jaar een mooie vlindergids uit, die je hier kan downloaden.