Hoe gaat het met de huismus? Welke nieuwe vlindersoorten duiken op nu het klimaat verandert? En welke gaan achteruit? Onmogelijk daar iets over te zeggen zonder de tienduizenden Vlamingen die allerlei planten en dieren die ze zien, melden, zegt Wouter Vanreusel van Natuurpunt.
Wouter Vanreusel studeerde biologie aan de Universiteit Gent en ging na enkele onderzoeksjaren aan de Universiteit Antwerpen en Université Catholique de Louvain aan de slag bij Natuurpunt Studie, de studiedienst van de natuurvereniging. Hij leidt de cel natuurstudie, die instaat voor het organiseren van het vrijwilligersnetwerk en het coördineren van monitoring- en citizenscienceprojecten rond natuurstudie. In 2007 stond hij aan de wieg van de website waarnemingen.be. In zijn vrije tijd trekt hij de natuur in om te wandelen of te fietsen.
‘Ik hoorde net een kleine karekiet in de tuin’, verwelkomt Vanreusel me enthousiast. ‘Die zit normaal gezien alleen aan de waterkant.’ Omdat het mooi weer is, gaan we aan zijn tuintafel zitten, voor een gesprek over alle burgerwetenschap bij Natuurpunt, de organisatie waar Vanreusel al meer dan twintig jaar werkt. Zijn tuin oogt een beetje verwilderd, en dat is wellicht precies de bedoeling. Geluiden van duiven, mussen en mezen klinken de hele tijd op de achtergrond. ‘Mijn grootvader trok graag met zijn fototoestel de natuur in, en wellicht is daar mijn interesse voor dieren en planten gewekt. Ik kreeg een vogelgids van mijn ouders en kruiste alle vogels aan die ik zag. Ik sloot me ook aan bij de JNM (Jeugdbond voor Natuur en Milieu, red.).’ Daar zette Vanreusel als vijftienjarige zijn eerste stappen in de burgerwetenschap. ‘We gingen samen vlinders tellen.’
In de jaren 1990 waren er in Vlaanderen al vlinder- en vogeltellingen. Was dat de eerste vorm van burgerwetenschap rond biodiversiteit?
‘Vroeger was natuurlijk alle wetenschap burgerwetenschap, want er bestonden nog geen professionele wetenschappers. Ook Charles Darwin begon als amateur. Maar als we wat minder ver in het verleden kijken, was daar in 1930 de oprichting van de vereniging De Wielewaal (een van de voorgangers van Natuurpunt, red.). Onder leiding van de Turnhoutse pastoor Frans Segers trokken mensen de natuur in om die te bestuderen, en van elkaar te leren. Ze noteerden alles in boekjes. Die boekjes waren de eerste goede bronnen van de databanken die we vandaag nog steeds gebruiken. Ook het plantenalbum van Wielewaal-boegbeeld Jos Aerts is bijvoorbeeld nog steeds een waardevolle bron. Hij heeft dertig jaar lang het grondgebied van Turnhout afgespeurd naar allerlei planten. Hij maakte er prachtige tekeningen van en noteerde de vindplaats. Zo weten we wat er toen groeide, en kunnen we vergelijken met vandaag. Welke soorten zijn er nog? Welke zijn intussen uitgestorven?’
‘Die traditie van natuurstudie is steeds blijven bestaan. Meestal begint dat met verwondering. ‘Wat een mooie bloem!’ Maar dan komt de vraag: ‘Wat is dat?’ En als die waarneming dan ook wordt doorgegeven, wordt het nuttig voor de wetenschap. Vroeger gebeurde dat met notitieboekjes of kaartjes, en die stuurden mensen dan op. Dat soort burgerwetenschap is dus al bijna honderd jaar oud.’
Dat gaat dan over losse waarnemingen. Wanneer werd er voor het eerst opgeroepen om massaal vlinders of vogels te tellen?
‘In de jaren 1990 maakten JNM en werkgroepen van Natuurpunt de eerste atlassen, waarin de verspreiding van vlinders, vogels en later ook zoogdieren in kaart werd gebracht. Daarvoor werd opgeroepen om op specifieke plekken te gaan tellen, en alle tellingen met de post in te sturen. In 2003 was er dan de eerste grote tuinvogeltelling, en in 2007 volgde de eerste vlindertelling. Vanaf 2008 is de website waarnemingen.be uitgerold, waardoor je je waarnemingen veel makkelijker via het internet kon melden, en alle soorten voor het eerst ook op een gestructureerde manier konden worden verzameld. Voordien waren dat allemaal aparte databanken, die erg verspreid zaten en soms nog op een cd-rom stonden. Op waarnemingen.be kon je ook makkelijk een foto uploaden, waardoor meldingen makkelijker gecheckt konden worden. Toen ik afstudeerde, eind jaren 1990, hadden wij aan de universiteit een apart computerlokaal, waar je op internet kon. Maar daar was nog bijna niks te vinden. Jezus, wat klink ik oud (lacht). Nu ben ik trots dat we waarnemingen.be vijftien jaar geleden hebben gelanceerd, waarvoor we de samenwerking met Nederland opzochten. Daardoor is natuurstudie echt mainstream kunnen worden.’
Hoe betrouwbaar zijn die waarnemingen van burgers? Weet iedereen wat ie ziet?
‘Nee, maar toch kun je ook als niet-kenner betrouwbare waarnemingen melden, vooral dankzij de app ObsIdentify, die in 2019 is gelanceerd. Als je daarin een foto uploadt, dan herkent artificiële intelligentie (AI) welke plant of welk dier erop staat. Met één klik kun je die waarneming melden op waarnemingen.be. De AI is natuurlijk niet altijd juist. Maar onzekere meldingen worden nog steeds gecheckt door een team van ruim tweehonderd kenners, en ook dat zijn allemaal vrijwilligers, trouwens.’
‘De lancering van ObsIdentify heeft gezorgd voor een enorme verbreding. We zijn in waarnemingen.be van zestigduizend melders naar driehonderdduizend gegaan. En ook daarvoor al, bij de lancering van waarnemingen.be, zagen we dat het aantal amateurkenners fiks toenam. Op de website staat bij elke waarneming je naam. Zo vonden mensen elkaar, groeiden de werkgroepen aan en ontstonden er nieuwe. Voordien had je voor de nachtvlinders maar een handvol freaks die ’s nachts met een laken en een kwikdamplamp in de weer gingen, maar omdat anderen hun meldingen zagen op de website, groeide die groep aan en leerden ze van elkaar. Het nachtvlinderonderzoek is nu echt heel goed uitgebouwd in Vlaanderen. Allemaal dankzij mensen die dit in hun vrije tijd doen. Burgerwetenschappers, dus. Met Natuurpunt ondersteunen we dat.’
Als natuurliefhebber kun je de neiging hebben om alleen de mooie of zeldzamere soorten te melden. Is dat een goed idee, of vertekent dat de cijfers?
‘Meld gewoon wat je zelf belangrijk vindt. Met het datateam bekijken wij voortdurend hoe we hiermee om moeten gaan, hoe we kunnen corrigeren voor het feit dat een buizerd sneller gemeld zal worden dan een kauw. Wil je een ‘gewone soort’ melden, zoals een merel, dan kan dat ook nuttig zijn. Want wie weet gaat het volgend jaar heel slecht met de merels, en om dat te weten, heb je vergelijkingsmateriaal nodig. Uit die grote massa losse waarnemingen kunnen we erg veel trends halen. Alleen de heel zeldzame soorten volgen we op via specifieke meetnetten, en ook daar kun je als burger aan meedoen.’
‘Met de lancering van waarnemingen.be is natuurstudie echt mainstream kunnen worden’
Je kunt als burgerwetenschapper dus ook ‘opklimmen’, van occasionele tuinspotter tot iemand die een specifieke soort op een structurele manier volgt.
‘Ja. Als je er nog niet zoveel van kent, en graag wilt groeien, kun je als eerste stap meedoen met de challenges op ObsIdentify. Daar dagen we uit om niet zomaar iets te melden, maar om bijvoorbeeld tien libellensoorten te zoeken. Of je krijgt een lijstje met alle lentevlinders en die moet je dan proberen te vinden. Je krijgt via de app ook informatie, en zo leer je veel bij. Natuurlijk organiseren wij ook infoavonden en cursussen, of je kunt je aansluiten bij een werkgroep en samen met anderen op pad gaan. Van mensen leer je altijd het meest.’
‘Voor de gevorderden zijn er de apps iObs en Obs- Mapp, die binnenkort samengevoegd zullen worden onder de naam Observation app. Daarin kun je gedetailleerdere waarnemingen melden. Voor de monitoring van broedvogels, bijvoorbeeld, vragen we of het om een baltsend paar gaat, een zingend mannetje, een nest met jongen, … Of je kunt een route lopen en tijdens het wandelen alle dagvlinders melden. Dan moet je die wel allemaal kennen, natuurlijk. Die routes bevatten belangrijke extra informatie, zoals welke soort het talrijkst is, of waar een soort niet voorkomt. Daarnaast zijn er de meetnetten voor meer dan honderdvijftig soorten. Dan ga je samen met anderen volgens een strikt protocol op een bepaalde plek en tijdstip kijken hoeveel vuursalamanders er bijvoorbeeld zitten.’
De systematische vlinder- en vogeltellingen lopen intussen al dertig jaar. Wat kun je zeggen over de trends over de jaren heen?
‘Veel soorten zijn in de jaren 1970-’80 achteruit beginnen te gaan, en die achteruitgang bleef zich lang doorzetten. De laatste jaren zien we wat stabilisatie, en we zien ook nieuwkomers. Het scheefbloemwitje, bijvoorbeeld, of het kaasjeskruiddikkopje. Die vlinders zag je hier vroeger nooit. Andere soorten schoven op, zoals het bruin blauwtje. De argusvlinder is dan weer compleet verdwenen uit het binnenland, en zit enkel nog aan de kust. Het veenhooibeestje is uitgestorven en ook het gentiaanblauwtje zal vermoedelijk verdwijnen uit Vlaanderen. Omdat zoveel mensen meekijken, kunnen we die trends erg snel oppikken. En dan is de vraag: hoe komt dat?’
En, hoe komt dat?
‘Dat is een moeilijke vraag. Dat kan stikstof zijn, verdroging, klimaatverandering, … Onze planten- en dierenwereld was tot enkele decennia geleden heel stabiel. Nu zijn we dat aan het vergooien. Dat is dom, en het maakt me triest. Eén droge zomer kan een vlindersoort nog wel overleven, maar als het drie jaar op rij te droog is, dan lukt dat niet meer.’
‘Wij kunnen dankzij alle meldingen heel snel vaststellen wat er verandert, en dat is de grote kracht van die massa data die vrijwilligers invoeren. Jaarlijks leveren wij honderdvijftig datasets aan wetenschappers, om onderzoek op te doen. Maar ik vind dat veel te weinig. Fundamenteel ecologisch onderzoek gebeurt gewoon veel te weinig. Onze mensen in het veld kunnen wel iets aanvoelen, maar ze kunnen het niet bewijzen.’
Hebben de observaties invloed op het beheer van de natuurgebieden?
‘We houden daar zeker rekening mee. Vroeger werd er eerder gemaaid, maar nu weten we dat je beter niet alles ineens maait. Zo krijg je meer variatie. Percelen waar nestplaatsen van pakweg de grauwe kiekendief gemeld zijn, slaan we bij het maaien over. Die kennis is de basis voor ons beheer. Elk beheerplan start met welke soorten er zitten, wat er vroeger zat, en wat we willen hebben.’
Als er geen data van vrijwilligers zouden zijn, zou dat dan een groot gemis zijn?
‘Zeker! Niet alleen voor ons, maar ook voor het beleid en voor de wetenschap. Elke wetenschappelijke publicatie over soorten in Vlaanderen gebruikt op de een of andere manier waarnemingen.be. Zo’n grote hoeveelheid informatie zou je nooit ofte nimmer met wetenschappers alleen hebben kunnen verzamelen. Bovendien zijn de beste soortenspecialisten vaak geen professionals. De vrijwilligers van onze werkgroepen, bijvoorbeeld die voor bijen of wespen, hebben zoveel kennis. Als ze op stap gaan, spreken ze soms Latijn met elkaar … Het zijn autodidacten en ze leren enorm veel van elkaar.’
Ontdekken die burgerwetenschappers soms ook nieuwe soorten?
‘Er zijn elke week ontdekkingen! Zo is de raaf teruggekeerd, terwijl die al meer dan honderdvijftig jaar bij ons was uitgestorven. Ik heb hem zelf voor het eerst gehoord in 2009, toen ik in natuurgebied Landschap De Liereman aan het vergaderen was. Ineens hoorden we ‘roo roo’, en iedereen sprong op: ‘Een raaf!’. Maar het was al avond, en door de bomen konden we niets zien. Ik heb dat meteen gemeld op waarnemingen.be, maar mijn collega’s geloofden me niet. Ik had ook geen foto, natuurlijk, en had hem zelf niet gezien, alleen gehoord. Een jaar later werd er opnieuw een raaf gemeld in hetzelfde natuurgebied, en intussen broeden ze er vlakbij. Ik zag zelf enkele jaren geleden ook een koppel overvliegen boven mijn tuin. Ik spurtte naar binnen om mijn verrekijker te halen, maar toen ik terugkwam, was ik al te laat. Dus ook dat was een onzekere melding. Maar enkele weken geleden heb ik ze eindelijk echt goed gezien: twee raven waren boven een veld aan het vechten met een buizerd.’
‘Nu, het gaat niet altijd om spectaculaire soorten zoals de raaf of de wolf, soms duikt er ook een nieuwe soort zweefvlieg op in ons land. In de natuur valt altijd iets te ontdekken en te leren. En nu, met de klimaatverandering, zie je soms grote en snelle veranderingen optreden. Je kunt daarover panikeren, maar je kunt het ook mee vaststellen. Voor sommige mensen geeft dat een zekere rust. Je objectiveert het.’
Je kunt als burgerwetenschapper dus een nieuwe soort ontdekken, en je kunt heel veel bijleren. Zijn er nog voordelen?
‘Voor onze vogel-, vlinder- en insectentellingen is mensen bewust maken misschien wel een belangrijkere doelstelling dan de waarnemingen op zich. Welke soorten zitten er in mijn tuin? Hoe kan ik ze helpen? We geven tips over welke planten voordelig zijn, over zon en schaduw, gefaseerd maaien, …’
Wie is de typische burgerwetenschapper?
‘Vroeger waren dat vooral oudere mannen. Maar sinds we de app ObsIdentify hebben gelanceerd, zien we ook veel vrouwen en jongere mensen. Sommigen willen gewoon even checken wat ze zien onderweg. Maar er zijn ook echte diehards, die ontzettend veel waarnemingen melden. Ze hebben een drang om alles in kaart te brengen, omdat we dan ook beter kunnen beschermen. Anderen willen vooral hun persoonlijke lijstje afvinken: die willen bijvoorbeeld zoveel mogelijk soorten zien, of ze willen er meer zien dan iemand anders.’
Hoe zie jij de toekomst van burgerwetenschap als het gaat om biodiversiteit?
‘Ik verwacht dat technologie en artificiële intelligentie een grotere rol zullen gaan spelen. Er bestaat nu al een toestelletje dat je op je dak kunt installeren en dat vogels automatisch herkent aan de hand van het geluid. Al werkt dat nog niet feilloos. Ik gebruik zelf de Merlin-app om vogelgeluiden te herkennen. Dat is onwaarschijnlijk knap. Er bestaan ook sensoren die vleermuizengeluid herkennen. En in nestkasten zullen eveneens meer sensoren komen. In waterstalen kun je DNA vinden van soorten die niet eens gezien zijn. Dat zal allemaal zorgen voor een massa aan data. Als je daar AI op loslaat, kan die daar patronen in zoeken. Maar de mens blijft wel essentieel om daarin zaken op te merken, keuzes te maken, beslissingen te nemen.’
‘Tegelijkertijd verwacht ik ook een tegenbeweging. Sommige mensen willen alles zelf nog zien, voelen en herkennen aan de hand van boeken. Ik denk dat die manier van natuurstudie opnieuw zal groeien.’