Archeologienota's in Vlaanderen

Sinds 2016 verplicht de Vlaamse overheid bouwheren om een archeologisch vooronderzoek te bestellen voordat ze bepaalde terreinen bewerken. Was die regelgeving een goede zaak voor archeologen?

280. Zoveel middeleeuwse gebouwplattegronden hebben archeologen in Vlaanderen gevonden. Ze dateren van verschillende periodes, van de Merovingische en de Karolingische tot de volmiddeleeuwse tijd. ‘Liefst 80 procent van die vondsten deden archeologen in de laatste tien jaar’, zegt archeoloog Wim De Clercq van de Universiteit Gent.

Volgens De Clercq, die gespecialiseerd is in Romeinse en middeleeuwse archeologie in Vlaanderen, heeft die toename van vondsten te maken met een recente verandering aan het Onroerenderfgoeddecreet. Sinds juni 2016 verplicht de Vlaamse overheid bouwheren om een archeologisch vooronderzoek te bestellen voordat ze bepaalde terreinen bewerken. In dat vooronderzoek gaat een erkend archeoloog van een privébedrijf na of het terrein waardevol erfgoed bevat. Daarvoor maakt de archeoloog gebruik van bodemkaarten en historische gegevens. Met de resultaten van het onderzoek stelt de archeoloog een archeologienota op, die de bouwheer bij de vergunningsaanvraag voegt. De nota passeert langs het Agentschap Onroerend Erfgoed of de bevoegde onroerenderfgoedgemeente, die beslistsen of de nota voldoende onderbouwd is.

De overheid probeert al langer om onroerend erfgoed te beschermen. Sinds het Verdrag van Malta uit 1992 kan het agentschap Onroerend Erfgoed bouwheren verplichten om veldwerk te laten uitvoeren voordat ze bouwen. Maar de archeologienota uit 2016 geeft het agentschap meer middelen in handen.

Die wetsverandering levert iets op, denkt De Clercq. Een eerste, direct gevolg is dat de werkgelegenheid stijgt. ‘Tot voor kort waren er maar een paar archeologen die afstudeerden. Dan nog kon je het als een gigantisch succes beschouwen als je werk vond. Vandaag ligt dat anders. Tegenwoordig zie je zelfs dat sommige studenten al aan de slag zijn.’

De laatste tijd lijken archeologen erg veel te hebben gevonden in Vlaanderen. De wetgeving voorziet duidelijke verplichtingen voor archeologische zones zoals stadskernen, en erbuiten als het terrein groot genoeg is. Die verplichtingen waren er vóór juni 2016 niet. De Clercq benadrukt dat Vlaanderen ongelooflijk rijk is aan erfgoed. ‘Er is ontzettend veel bewaard. Ik heb zwaarden gezien die recht in de grond steken. In Tongeren vonden archeologen onlangs een zwaardheft, en in het Deurganckdok in Doel ontdekten onderzoekers drie volledige boten. Prachtig.’ De nieuwe regelgeving verkleint het risico dat zulke vondsten verloren gaan, zegt De Clercq.

Selffulfilling prophecy

Maar De Clercq blijft niet onverdeeld positief over de nieuwe regelgeving. Sommige vondsten dreigen er zelfs door verloren te gaan, meent hij. ‘Een tijd geleden vond een aantal archeologen en amateurs op een Nederlandse site aan de Maas dertien schepen. Nochtans gaf het archeologische vooronderzoek aan dat er niets te vinden zou zijn. Maar wat blijkt: het team van Expeditie over de Maas volgde de graafwerken tijdens het project op en vindt een schat aan artefacten.’

Archeologen en vrijwilligers van Expeditie Over de Maas legden in 2017 dertien scheepswrakken bloot.

Het voorval aan de Maas toont hoe het volledig mis kan lopen met een nota. Had iedereen zich bij de wetgeving neergelegd, dan had zich een waar archeologisch drama voltrokken. 

De archeologienota is gebaseerd op allerlei wetenschappelijke data, van kaartmateriaal tot historische bronnen. Dat systeem kan leiden tot het mislopen van sites en zelfs verwoestingen. De Clercq: ‘Het archeologieproces hangt nu vast aan nota’s, aan de bouwheer en aan geld verdienen. Dat doet de vraag rijzen: worden die nota’s wel met voldoende wetenschappelijke achtergrond opgesteld?’ Volgens hem is er wel datawinst, maar geen kenniswinst.

Code

Archeologie staat niet stil. Bij een opgraving zijn schop, truweel en borsteltje al lang niet meer voldoende. Tegenwoordig maken een gps, een totaalstation en een digitaal fototoestel deel uit van de integrale veldwerkset van een archeologisch team. Veldwerk moet snel gaan.

Dan nog mag het niet afwijken van bepaalde regels. In het Onroerenderfgoeddecreet verwerkte het agentschap Onroerend Erfgoed een zogenaamde Code van Goede Praktijk. Die moet de opmaak van de archeologienota en het daaropvolgend veldwerk in goede banen leiden. ‘De Code van Goede Praktijk geeft een heleboel technische aspecten mee’, zegt erfgoedconsulent Jonas Van Looveren. ‘Hij geeft aan hoe rapportage moet gebeuren; hoe je bijvoorbeeld landschappelijke boorresultaten moet beschrijven. De code is de maatstaf voor de minimale kwaliteit van het archeologisch onderzoek. Hij beschrijft niet hoe een archeoloog moet werken, maar welke doelen hij moet bereiken.’

Volgens De Clercq maakt vooral Nederland sterk gebruik van archeologische kaarten waarop de vondsten en sites aangeduid zijn. De redenering gaat dat archeologen eerder iets kunnen vinden in een zone waar in het verleden al veel werd gevonden dan in een zone waar nog niets werd gevonden. Daarin schuilt het gevaar van een selffulfilling prophecy. Net doordat archeologen vooral gaan zoeken waar vroeger al iets bleek te zitten, vinden ze steeds meer op die locaties. Andere, ‘lege’ gebieden laten ze links liggen en blijven ‘leeg’.

Die tendens is zwakker in België. Archeologienota’s zijn er minder op archeologische kaarten gebaseerd. Van Looveren: ‘Het agentschap Onroerend Erfgoed weigert archeologienota’s die louter uitgaan van de premisse ‘er is nooit iets gevonden, dus er zal niets zitten’. Dit kan nooit het enige argument zijn om een terrein niet verder te onderzoeken.’ Toch blijft het telkens een inschatting van potentieel, gebaseerd op een heleboel gegevens. Het is geen exacte wetenschap. De archeoloog die de nota opstelt, zou er zelf waarschijnlijk zijn hand niet voor in het vuur steken dat er werkelijk een site op het terrein aanwezig is.

Gelukkig controleert het agentschap Onroerend Erfgoed (of in sommige gevallen de onroerenderfgoedgemeente) wel iedere archeologienota. ‘Soms zijn de maatregelen die in een nota omschreven en opgenomen zijn niet doeltreffend, adequaat of op maat van de archeologische verwachting. In zulke gevallen kunnen wij het dossier weigeren’, zegt Van Looveren.

Alleen zal dat controlemechanisme binnenkort wegvallen. Onlangs maakte de Vlaamse overheid een conceptnota met enkele wijzigingen voor de huidige regelgeving. Hierin staat te lezen dat een archeologisch bedrijf enkel nog melding zal moeten maken van een archeologienota. Nota’s goed- of afkeuren zou daar niet meer bijhoren. Het agentschap zou dan nog drie taken overhouden: het opmaakproces van nota’s begeleiden, controle en toezicht houden over het terrein, en de erkenning opvolgen. Het Vlaams Parlement heeft hierover enkele maanden geleden gedebatteerd. De conceptnota werd integraal goedgekeurd. En dit ondanks tegenreacties vanuit de archeologisch sector tijdens dit debat. Geen goed nieuws dus voor het erfgoed.

Toevalsvondsten

In het Onroerenderfgoeddecreet staat dat archeologen een nota moeten opmaken voor terreinen die voldoen aan bepaalde criteria. Maar de wetgeving steekt behoorlijk complex ineen. ‘Daarbij krijgt ze sinds 2016 om de zoveel maanden een nieuwe aanpassing’, zegt Clara Thys, projectmanager bij archeologiebedrijf Ruben Willaert. De grote leercurve maakt het moeilijk voor archeologen om consistent wetenschappelijk onderbouwde beslissingen te nemen. 

Een ander probleem is dat er erg weinig ervaren projectarcheologen zijn die de terreinen door en door kennen. Bedrijfsarcheologen zijn vaak jong, meent De Clercq. ‘Er is weinig kennisuitwisseling. Archeologen blijven actief op het terrein, of ze verlaten de sector, vaak gefrustreerd.’ De archeologen die op het bureau werken, ontberen daarom vaak de ervaring om de perfecte nota op te maken. En de prijs van de nota vormt vaak de doorslag. Thys: ‘Opdrachtgevers kiezen doorgaans voor de goedkoopste offerte.’

Sites vallen ook door de mazen van het net wanneer er geen verplichting tot een nota is. Dat gebeurt vaak op terreinen buiten de stad. Om te voorkomen dat elke nieuwbouw in Vlaanderen een archeologisch vooronderzoek moet krijgen, voerde de overheid een oppervlaktegrens in. Als het terrein kleiner is dan 3.000 m2 en de grondwerken minder dan 1.000 m2 beslaan, moet er in de meeste gevallen geen archeologienota komen. Ook wanneer het terrein opgenomen is op de vastgestelde kaart met gebieden waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, dan moet een bouwheer geen archeologienota laten opmaken.

Dat kan wel eens fout gaan. Kraanmannen kunnen prachtige sites weggraven zonder dat ze zich van enig kwaad bewust zijn. Volgens Van Looveren heeft men hier wel aan gedacht bij de opmaak van de geldende wetgeving. ‘Als je toevallig archeologisch erfgoed vindt, moet je dat onaangeroerd laten. Je moet je vondst binnen drie dagen melden aan het agentschap.’

Het agentschap krijgt relatief weinig meldingen van toevalsvondsten binnen. ‘Vorig jaar waren dat er negentig. Niet iedereen is een archeoloog; ze zien een spoor niet altijd voor wat het is’, geeft Van Looveren toe. ‘Vaak zijn muurresten of menselijke skeletresten de evidenties die dan wel gemeld worden. Maar andere vondsten gaan ongetwijfeld vaak verloren. Het is moeilijk om daar met regelgeving aan tegemoet te komen. We kunnen niet op elke werf een archeoloog zetten. Voorlopig blijft de regelgeving rond toevalsvondsten het meest werkbare instrument dat we hebben.’

Ook De Clercq geeft aan dat de geldende oppervlaktecriteria kunnen leiden tot het missen van sites. ‘In de praktijk hoor je zelden iets over toevalsvondsten.’ 

Gered

De archeologienota zet een stap in de goede richting. Een hoop sites die vroeger verloren gegaan zouden zijn, worden nu ‘gered’. Archeologen vinden bovendien meer werk omdat privébedrijven de laatste jaren als paddenstoelen uit de grond zijn geschoten. De Clercq geeft aan dat registratie tijdens veldwerk ook veel wetenschappelijker is dan voorheen – deels dankzij het agentschap Onroerend Erfgoed. Maar aan de andere kant is het ook meer en meer een proces geworden, waar tijd een belangrijke factor is. Bovendien is de correctheid van nota’s niet altijd verzekerd en moet er niet voor elke site en elk terrein een nota komen. Zo vallen er sites door de mazen van het net. Aan de andere kant is het logisch dat er niet voor elk bouwproject een archeologisch bureauonderzoek moet komen. Dat zou praktisch onrealistisch zijn. Momenteel lijkt de nieuwe regelgeving de ‘best fit-oplossing’.