Roze diamanten worden niet zoals gewone, ‘witte’ diamanten in twee stappen gevormd, maar in drie.
Een van ’s werelds kostbaarste diamanten heeft een roze kleur. De edelsteen, liefst zestig karaat zwaar, tooide in 1959 de tiara van de vrouw van de sjah van Iran, tijdens hun koninklijke huwelijk. De diamant zou afkomstig zijn uit een mijn in India.
Hoe roze diamanten aan hun kleur geraken, is nog niet helemaal begrepen. Gewone, ‘witte’ diamanten ontstaan diep in de aardbodem, waar zuiver koolstof onder immense druk zich schikt in de typische kristalstructuur van diamant. Vervolgens is er nog een ander geologisch proces – een vulkaan bijvoorbeeld – nodig om de stenen dichter bij het aardoppervlak te brengen, waar ze kunnen worden ontgonnen. Maar bij zogeheten kleurdiamanten is er nog een extra stap nodig, die de stenen dus kleur geeft. Daarover circuleren verschillende hypotheses.
Nieuw onderzoek van Australische geologen lijkt een van deze hypotheses nu te bevestigen. Op basis van analyses van roze diamanten en van (ander) bodemmateriaal uit de Argyle-diamantmijn, gelegen in het noordwesten van Australië, komen ze tot de conclusie dat de extra stap in het kleuren van de diamanten in feite een tussenstap is. Alvast roze diamanten zouden hun kleur krijgen wanneer gewone diamanten opnieuw enorme drukkrachten te verwerken krijgen. Het gaat om krachten van aardplaten die tegen elkaar botsen en schuren. Pas daarna zouden de verkleurde diamanten hun reis aanvatten naar het aardoppervlak.
In de Argyle-mijn, die lange tijd de belangrijkste vindplaats was voor roze diamanten, konden de geologen twee van de drie stappen in de diamantvorming ook dateren. Ongeveer 1,8 miljard jaar geleden zouden bestaande diamanten in de diepe ondergrond er onder invloed van tektonische krachten roze zijn verkleurd. In die tijd botsten twee aardplaten er met elkaar, en vormden ze een continent. Toen dat 1,3 miljard jaar geleden opbrak, ontstond er ruimte voor de roze diamanten om naar boven te migreren.
Bron: Curtin University, Perth, Australië in Nature Communications