In de lente van 2020 krijgt de Universiteit Gent een eigen wetenschapsmuseum. Het academisch erfgoed laat zien hoe wetenschappers denken en werken.
Twee jaar geleden vierde de Universiteit Gent haar tweehonderdste verjaardag. De hoeveelheid artefacten die professoren, assistenten en andere medewerkers in al die tijd hebben verzameld en zelf gefabriceerd, is nauwelijks te overzien.
‘De geregistreerde voorwerpen alleen al vormen een collectie van meer dan vierhonderdduizend stuks’, zegt Marjan Doom. Tot voor kort was zij de conservator van alles wat met anatomie te maken had. Nu zal ze het nieuwe Gents Universiteitsmuseum (GUM) leiden. ‘Tel bij de officiële collectie nog eens alle objecten die ongeregistreerd op bureaus, in kelders en in gangen staan, en het cijfer loopt op tot naar schatting zeshonderdduizend.’
De academische erfgoedcollectie van de Gentse universiteit is veruit de grootste van Vlaanderen. De universiteiten van Antwerpen en Hasselt zijn nog te jong om al zo’n collectie te hebben opgebouwd. En aan de universiteit van Leuven is veel verloren gegaan bij de gigantische brand aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Heel wat andere artefacten raakten verspreid na de splitsing van de universiteit in 1968.
Toch groeide in Gent pas enkele jaren geleden het idee om de kolossale collecties die over de campussen versnipperd zitten als een geheel te beheren. En om ze te tonen aan het grote publiek. Dat is waar het verhaal van het GUM begon, het museum dat aan Campus Ledeganck komt in het midden van de Gentse Plantentuin, op wandelafstand van het S.M.A.K. en het MSK.
Doelgerichte clash
Al bij de eerste gesprekken werd duidelijk dat de insteek van het nieuwe museum fel zou afwijken van wat andere wetenschapsmusea brengen.
In het internationale aanbod kan je drie types wetenschapsmusea onderscheiden. Je hebt de natuurhistorische musea, zoals het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel (KBIN) en Naturalis in Leiden. Deze instellingen stellen wetenschappelijke collecties tentoon met als hoofddoel onderzoeksresultaten in harde en toegepaste wetenschappen te duiden. Ze geven uitleg bij het wetenschappelijke en maatschappelijke belang van die resultaten.
De zogenoemde science centers, zoals Technopolis in Mechelen en Nemo in Amsterdam, pakken het anders aan. Zij vertrekken niet vanuit wetenschappelijke collecties, maar beschouwen wetenschap als een interactief gegeven, een spel. Hier stelt de bezoeker vast dat wetenschap ontdekken en beoefenen een fijne bezigheid kan zijn. Het recentst zijn de science galleries, zoals het Gluon in Brussel. Ook hier is er geen centrale rol voor een permanente opstelling of collectie. Deze galerijen brengen het werk en de praktijk van onderzoekers samen met dat van kunstenaars, met als oogmerk een dialoog op gang te brengen.
Het GUM laat zich in geen van die hokjes duwen. ‘In tegenstelling tot de meeste universiteitsmusea, waar heel vaak wordt gefocust op de geschiedenis van de universiteit of een discipline, willen wij de hele collectie samenbrengen’, aldus Doom.
‘We leggen de nadruk op de diversiteit en pluraliteit van wetenschap. Voorwerpen uit diverse disciplines zetten we naast elkaar. De clash tussen die objecten grijpen we aan als handvatten om het wetenschappelijke proces weer te geven dat aan de resultaten voorafgaat.’
Op die manier krijgen bezoekers inzicht in hoe onderzoekers te werk gaan, welke uitdagingen ze tegenkomen en welke fouten ze maken vooraleer ze tot een resultaat komen. Want bij wie wetenschap beoefent, dienen nuance, twijfel en context zich dagelijks aan.
Dat moeten de bezoekers kunnen zien, vindt Doom. ‘In een natuurhistorisch museum krijg je te horen hoe de evolutietheorie in elkaar zit’, zegt ze. ‘Wij laten zien dat de evolutietheorie een hypothese is die ooit misschien weer wordt omvergeworpen.’
Lessen van een octopus
In de meeste musea zijn de topstukken van de collectie de duurste of oudste voorwerpen. In het GUM heeft de waarde van een stuk meer te maken met de verhalen die eraan vasthangen en wat ze vertellen over het wetenschappelijke proces.
‘Onze topstukken zijn niet de duurste of oudste, maar die die het meeste vertellen’
Doom verwijst naar mannetjes van octopusachtigen die een van hun armen gebruiken om sperma in de mantelholte van het wijfje te brengen. Die wijfjes zijn daarbij soms erg agressief. Om te kunnen wegvluchten, moeten de mannetjes die arm al eens in de holte achterlaten. ‘De eerste keer dat wetenschappers zo’n verloren arm in een mantelholte vonden, dachten ze dat het een parasiet was. Ze beschreven hun vondst ook zo.’
‘Later bleek dat ze het verkeerd voor hadden en ze hun interpretatie moesten bijstellen. De octopus die we in het GUM tentoonstellen, is dus op zich niet uniek, maar hij stelt ons wel in staat uit te leggen dat er een verschil bestaat tussen een waarneming en de interpretatie ervan. En dat wetenschappers geen enkele interpretatie als de absolute waarheid mogen aannemen. Ze moeten alles altijd in vraag blijven stellen.’
Doom wil bezoekers tonen hoe wetenschappers tot een vraagstelling komen en hoe ze daar vervolgens mee aan de slag gaan, hoe ze gegevens verzamelen en die classificeren. Anderzijds wil Doom ook de schaduwkanten van de academische wereld niet versluieren. Het GUM moet kunnen tonen hoe concurrentie, kleingeestigheid en vergissingen wetenschappers soms parten spelen.
‘Door bezoekers te laten zien hoe het wetenschappelijke proces in elkaar zit en hoe menselijk wetenschappers zijn, hoop ik hen uit te dagen om ook zelf kritischer met informatie om te gaan.’
Menenpoortgevoel
Het museum zal over twee verdiepingen aandacht besteden aan de methodiek van de wetenschap en aan de wisselwerking van de wetenschap met de samenleving. Wetenschappelijke modellen – zoals pakweg het klimaatmodel – zijn vereenvoudigde weergaves van de werkelijkheid. Heeft dat repercussies op de conclusies die je daaruit trekt? En hoe kan je iets onmeetbaars als geluk of racisme objectiveren?
Over de manier waarop die ideeën zich in het museum zullen tonen, kan Doom op dit moment nog niet veel kwijt. Ze verwijst liever naar eerdere, tijdelijke tentoonstellingen, waarin ze haar visie al heeft afgetoetst. ‘Het project van vinvis Leo in de Sint-Baafskathedraal is een goed voorbeeld van waar we naartoe willen.’
De academische erfgoedcollectie van de Gentse universiteit is met 400.000 stuks veruit de grootste van Vlaanderen
Doom doelt op de jonge vinvis die in november 2015 werd aangevaren door een vrachtschip en op de voorsteven ervan belandde. Het kwam zo in de Gentse haven terecht. Het skelet werd schoongemaakt en opgenomen in de collectie Morfologie. Voor de tweehonderdste verjaardag van de Universiteit Gent werd het skelet in de Sint-Baafskathedraal tentoongesteld en begeleid door een gedicht van Peter Verhelst. ‘Door een wetenschappelijk object tentoon te stellen in een onverwachte context wordt de bezoeker aangezet om zelf out of the box te denken.’
Ook een lichtbox die op hetzelfde moment in het Museum Dr. Guislain te zien was, past in de filosofie van het GUM. De box ziet er heel mooi en aantrekkelijk uit, ze nodigt bezoekers uit om erin te gaan staan. Maar wanneer ze goed kijken, zien ze dat ze omringd worden door weefselschijfjes afkomstig van autopsieën uitgevoerd tijdens de 19de en 20ste eeuw.
‘Je wordt met andere woorden omringd door menselijk materiaal verzameld in forensisch onderzoek. Het geeft een soort Menenpoortgevoel’, aldus Doom. ‘Je wordt ertoe aangezet om na te denken over welke verzamelingen wetenschappers zoal aanleggen, wat ze daarmee aanvangen en waar de grens ligt tussen wetenschap en ethiek, zonder dat je een mening krijgt opgedrongen.’
Leegte opvullen
Doom en andere medewerkers zijn momenteel opgeslokt in de werkzaamheden aan de permanente tentoonstelling. Daarnaast werken ze aan toekomstige tijdelijke exposities, en aan een uitgebreid activiteitenprogramma.
Daarin willen ze graag het perspectief van kunstenaars meenemen. De dialoog tussen kunst, wetenschap en samenleving moet in die tentoonstellingen doorschijnen.
Het museum is bedoeld voor het grote publiek, maar tot de primaire doelgroep behoren vooral 15- tot 25-jarigen. ‘De curricula zitten tegenwoordig zo vol dat docenten soms te weinig ruimte vinden om het credo van de universiteit – durf denken – buiten hun colleges te duiden’, zegt Doom. ‘Wij willen die leegte opvullen, omdat het vormen van kritisch burgerschap tot de kerntaken van de universiteit behoort.’
Doom hoopt dat bezoekers het museum met veel vragen binnenkomen, en met nog veel meer vragen weer buitengaan. ‘Ik zie het GUM als een museum van verlichting. Niet alleen voor onze studenten, maar ook voor studenten uit de laatste graden van het secundair onderwijs. En bij uitbreiding voor iedereen met interesse in wetenschap. Ik wil het kritisch bewustzijn van alle bezoekers aanwakkeren.’