Het zou binnenkort wel eens met wetenschap gedaan kunnen zijn. Niet omwille van het ‘post truth’-tijdperk of vanwege besparingen, maar omwille van een gevaar van binnenuit. Is het mogelijk dat wetenschap zichzelf opheft?
Eind jaren 90 schreef de journalist John Horgan dat het binnenkort met wetenschap gedaan zou kunnen zijn. Waarom? Niet omwille van het ‘post truth’-tijdperk of vanwege steeds grotere besparingen. Het gevaar komt niet van buitenaf, maar van binnenuit. Een evolutie binnen de wetenschap zelf dreigt haar eigen voortbestaan in gevaar te brengen. Wetenschap lijkt zichzelf te gaan opheffen.
Toen ik voor het eerst met deze claim in contact kwam leek hem me gewoon absurd. Wetenschap is tegenwoordig juist overal! Elke week is er wel een nieuwe wetenschappelijke ontdekking of doorbraak. Hoe kan wetenschap dan eindigen?
Op het moment dat Horgan zijn boek The End of Science schreef was bijvoorbeeld het Human Genome Project bezig het gehele DNA van de mens in kaart te brengen en brak een discipline als nanotechnologie door. Niet veel later volgden nieuwe disciplines zoals systeem- en synthetische biologie, gericht op het maken van artificiële cellen. In 2013 werd het Human Brain Project opgestart om het menselijk brein met hedendaagse computerkracht in kaart te brengen.
Een snelle blik op het hedendaagse kennislandschap toont dus talloze nieuwe ontwikkelingen. Horgan leek me gewoon geen benul te hebben van wat er allemaal gaande is onder de wetenschappen.
Nieuwe disciplines zoals nanotechnologie of synthetische biologie zouden geen weerlegging, maar een symptoom zijn van de teloorgang van de wetenschap
Maar het probleem is dat Horgan wel op de hoogte was van deze ontwikkelingen. Daar kwam ik al snel achter. Desondanks kan de wetenschap ten einde komen. Sterker nog, precies voorbeelden zoals nanotechnologie of synthetische biologie zijn geen weerlegging, maar een symptoom van deze teloorgang.
De wetenschap barst uit zijn voegen
Laten we terugkeren naar 1963. In dat jaar publiceerde de wetenschapshistoricus Derek de Solla Price een reeks lezingen onder de titel Little Science, Big Science. Volgens Price leven we in tijden van ‘Big Science’, waarin de wetenschap exponentieel zo is toegenomen dat het van gedaante is veranderd.
Terwijl vroeger de wetenschapper als enkeling op zichzelf ontdekkingen deed, zijn de proporties van de wetenschap zo toegenomen dat het nu enkel nog in groep mogelijk is. Wetenschappers werken tegenwoordig meer samen, deels omdat zoiets handig is, maar ook omdat het moet: het huidig onderzoek is zo ver gevorderd dat men steeds duurdere apparatuur nodig heeft. Bij Galileo was een telescoop nog voldoende. Nu heb je installaties nodig die miljoenen euro’s kosten.
Aan dit tempo zouden we binnenkort twee wetenschappers voor elke man, vrouw, kind en hond in de bevolking nodig hebben, en twee keer zo veel geld aan hun spenderen als ervoor. De wetenschappelijke dag des oordeels is daarom minder dan een eeuw verwijderd Derek de Solla Price, Little Science, Big Science (1963)
Prices verhaal lijkt dus allereerst optimistisch. De wetenschap is in schaal en samenhang toegenomen! Hoezo zou dan het einde van de wetenschap in zicht zijn? Toch was zijn boodschap eerder verontrustend: precies omdat wetenschap zo exponentieel toeneemt rijst de vraag naar haar limiet. Price berekende dat wetenschappelijk onderzoek zich elke tien tot vijftien jaar verdubbelt. Maar dit is echter geen recent fenomeen, maar is iets van alle tijden.
De werkelijke verschuiving is precies dat deze exponentiële groei van de wetenschap zal stoppen. De wetenschap is in de twintigste eeuw zo toegenomen dat om hetzelfde exponentiële tempo bij te houden, we binnenkort “twee wetenschappers voor elke man, vrouw, kind en hond in de bevolking moeten hebben, en we twee keer zo veel geld aan hun zouden spenderen als ervoor. De wetenschappelijke dag des oordeels is daarom minder dan een eeuw verwijderd”, aldus Price.
Is wetenschap nog de moeite waard?
De grote zorg van John Horgan lag inderdaad in het verlengde van die van Price. Ook wij worden met zo’n kantelpunt in de wetenschap geconfronteerd, maar op een nog fundamenteler niveau dan bij Price. Misschien, zo vraagt Horgan zich af, liggen alle interessante ontdekkingen in de wetenschap reeds achter ons. De basisbeginselen van de natuurkunde, scheikunde en biologie zijn bekend en hoogstens gaat het nog om het op z’n plaats leggen van de laatste puzzelstukjes. Echt fundamentele nieuwe ontdekkingen gaan er volgens hem niet meer komen.
Precies daarom is het Human Genome Project of nanotechnologie geen weerlegging van zijn stelling. Deze projecten leveren niets fundamenteel nieuws meer op, maar draaien om het uitwerken van reeds bekende zaken.
Uiteraard zijn er alsnog goede gronden om te twijfelen aan Horgans stelling. Wat bijvoorbeeld met het mysterie van donkere materie? Of begrijpen we een fenomeen als zwaartekracht wel echt? En wat met het enigma van het menselijk bewustzijn? Bovendien zou je kunnen stellen dat vele sociale wetenschappen nog maar in de kinderschoenen staan. Er lijken dus nog talloze ontdekkingen te maken.
Scheiding van Wetenschap en Staat
Dat er nog iets te ontdekken valt, is echter geen garantie voor het voortbestaan van wetenschap. De filosoof Nicholas Reschner wees al in de jaren 80 al op een bijkomende kwestie. Misschien zijn er inderdaad nog nieuwe ontdekkingen te maken, maar hebben deze nog wel enige meerwaarde? We zitten in een situatie waarin steeds meer wetenschappers met duurdere apparatuur minder doorbraken doen.
Komen we niet tot een punt waar de kosten hoger zijn dan de baten? Is zo veel geld steken in onderzoek nog wel te verantwoorden? Misschien steken we het beter in zaken zoals armoedebestrijding of sociale zekerheid.
Komen we niet tot een punt waar de kosten van onderzoek hoger zijn dan de baten? Is zo veel geld steken in onderzoek nog wel te verantwoorden?
Een mogelijke tegenwerping is nog de volgende: zelfs als er nog weinig fundamenteel nieuws te ontdekken valt, is er nog altijd de toegepaste wetenschap. Precies nu we de wereld eindelijk begrijpen kunnen we beginnen met de vruchten daarvan te plukken. Dat is waar disciplines zoals nanotechnologie en synthetische biologie voor staan. Het gaat om deze fundamentele wetenschappelijke inzichten in te zetten om onze levenskwaliteit te verbeteren.
Het klopt inderdaad dat er nog vele van zulke open vraagstukken bestaan. Denk aan de beloftes van ggo’s of gentherapie. Maar ook hier moet de vraag gesteld worden of dit nog werkelijk wetenschappelijke problemen zijn, en niet louter een kwestie is van het zoeken naar technische toepassingen. Moet dit nog door de staat worden gefinancierd, zeker als in de meeste gevallen privébedrijven uiteindelijk met de winst en patenten gaan lopen?
Moeten we, om het in de woorden van de socioloog Steve Fuller te stellen, niet naar een ‘secularisering’ van de wetenschap toewerken: een scheiding van Wetenschap en Staat?
De padafhankelijkheid van de wetenschap
Naast de vraag of we bij een eindpunt gekomen zijn, is er bovendien ook nog de kwestie van het pad dat de wetenschap daarnaartoe heeft afgelegd. Het is bijvoorbeeld een open vraag of Big Science altijd superieur is geweest aan Little Science. Groter is niet altijd beter.
De innige connecties tussen wetenschap en staat zijn bijvoorbeeld niet altijd even onschuldig, maar kunnen juist voor een zekere machtsconcentratie en inefficiëntie zorgen. Problemen die in de politiek spelen komen zo ook opzetten in de wetenschap.
Terwijl de wetenschapper vroeger vooral het risico liep om snel weerlegd te worden, is nu zijn voornaamste zorg niet gehoord te worden
In de 18e eeuw pleitte de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau voor een staat gebaseerd op een ‘sociaal contract’ tussen alle vrije individuen. Dit werd de basisgedachte van de huidige democratie. Rousseau voegde er wel aan toe dat voor zo’n sociaal contract de groep niet te groot mag worden. Een democratie is mogelijk op schaal van een stadstaat zoals Athene, maar voor een geheel land zoals Frankrijk was het eigenlijk niet mogelijk. Dat zou geen echte democratie zijn, want niet iedereen zou reële inspraak hebben.
Ook bij wetenschap kan je je afvragen of een werkelijke ‘democratie van de ideeën’ niet enkel mogelijk is op kleine schaal. Eens er te veel wetenschappers meespelen kan een waarlijke discussie in het gedrang komen.
Inderdaad zitten we met ‘Big Science’ met een geheel nieuw probleem: terwijl vroeger het risico dat een wetenschapper liep bij het publiceren van zijn ideeën er vooral uit bestond om snel weerlegd te worden, is vandaag de dag de voornaamste zorg eerder niet gehoord te worden. Er zijn simpelweg te veel stemmen in de wetenschap om ze allemaal genoeg aandacht te geven. Er zijn te veel publicaties, te veel conferenties. Niemand krijgt het allemaal gelezen.
Huidig wetenschappelijk onderzoek is afhankelijk van keuzes gemaakt in het verleden, en de vraag is maar of we niet in een doodlopend straatje zijn beland
Om nog reactie te krijgen van je medewetenschappers moet je je opdringen, de juiste mensen kennen, genoeg budget hebben en vooral een goede dosis geluk hebben. Wetenschap is veel meer dan onderzoeken en publiceren. Het is tevens een sociale strijd geworden van prestige en netwerken.
Bovendien zit je vastgekluisterd aan bestaande tradities. Je moet je wel inschakelen in bestaande onderzoeksprogramma’s zoals het Human Genome Project of gebruikmaken van de data uit de deeltjesversnellers aan het CERN. Een werkelijk alternatief programma uitwerken is praktisch onmogelijk geworden. Huidig wetenschappelijk onderzoek is afhankelijk van keuzes gemaakt in het verleden, en de vraag is maar of we niet in een doodlopend straatje zijn beland.
Welke wetenschap willen we?
De bovenstaande woorden zijn zeker geen pleidooi om wetenschap stop te zetten, enkel om ons bewust te maken van de keuzes die we onbewust al gemaakt hebben. De antwoorden op bovenstaande kwesties hangen dan ook af van wat je precies onder wetenschap verstaat. Staat wetenschap in het teken van het verbeteren van ons levenscomfort of draait het om het ontdekken van de ultieme waarheid over ons universum? Is privatisering van wetenschap een bevrijding of juist de teloorgang?
Er zijn trouwens nog vele aspecten die ontbreken in het bovenstaande verhaal. Disciplines zoals archeologie, geschiedenis of filologie zijn niet ter sprake gekomen. Zijn dit ook wetenschappen? Verdienen zij ergens een plaats, zelfs als er van strikte vooruitgang bij hen misschien zelfs geen sprake is?
Bovendien speelt bij hen ook de nog onbesproken dimensie van kennisoverdracht: het overbrengen van ons cultureel erfgoed aan de jongere generaties. In elk geval is het duidelijk dat deze vragen niet louter abstracte denkoefeningen zijn, maar een reële weerslag hebben in het concrete wetenschapsbeleid dat we in onze samenleving voeren.