Er was eens, heel lang geleden - 14 dagen om precies te zijn - een conferentie in het anders zo rustige stadje Hasselt. Daar kwamen, naar jaarlijkse gewoonte, van heinde en verre onderzoekers bijeen om drie dagen lang hun mooiste, kleurrijkste en grootste diamanten ten toon te spreiden en te eren.
Drie dagen lang fonkelde het vakmanschap in alle ogen. Er werd ongeremd verteld waar nieuwe diamanten gevonden konden worden en hoe deze te gebruiken. Drie dagen lang kon er vrijuit gesproken worden over het zesde element dat hen zo nauw aan het hart lag, want allen spraken dezelfde taal. De magie van het NV-centrum en de spreuken die de beste dotering tot gevolg hadden: allen waren ze deze kunsten meester. Op het einde van de derde dag namen ze weemoedig afscheid en keerden in kleine groepjes terug naar hun verafgelegen, adamanten torens. Echter, in hun harten bloeide hoop en verwachting, want over twaalf volle manen zouden ze terug samenkomen, met nieuwe verhalen en nog prachtigere diamanten.
Het leven van een wetenschapper is geen sprookje, maar deze beschrijving is toch gepast: voor de meeste buitenstaanders is de gemiddelde conferentiepresentatie namelijk even ondoorgrondelijk als was het een magische bezwering van een mythologisch monster. Als wetenschapper zijn we immers vaak geneigd onze unieke expertise als bekend te veronderstellen bij onze luisteraars. Het is zo eenvoudig jezelf te verliezen in het enthousiasme van je eigen onderzoek, dat je vergeet dat je luisteraar daar minder van af weet.
In een wereld waar wetenschap intern onder zware druk staat door het gehanteerde financieringsmodel, en daarbuiten ook nog eens door “fake news” en “alternative facts”, is het voor jonge wetenschappers van belang duidelijk en nauwkeurig hun boodschap te kunnen brengen.
Duidelijk en nauwkeurig hebben echter vaak de neiging elkaar tegen te werken, zodat een evenwichtige combinatie ervan veel meer werk vereist dan je op het eerste zicht zou verwachten. Exclusieve focus op één van beide is echter nefast. Conferentiepresentaties en wetenschappelijke publicaties focussen op nauwkeurigheid en zijn vaak allerminst duidelijk voor de niet-ingewijden. Publieke presentaties en pers richten dan weer hun pijlen hoofdzakelijk op duidelijkheid met uitschuivers richting fake news. Zo kon men recent lezen dat 7% van het DNA van de astronaut Scott Kelly was veranderd gedurende een ruimtereis, in plaats van verandering in genenexpressie (bron). Hoewel beide formuleringen op het eerste zicht misschien op elkaar lijken, betekenen ze iets heel verschillend. Het eerste zou ervoor zorgen dat Scott niet meer tot de menselijke soort behoort, en er zelfs verder van ons af staat dan de gorilla (minder dan 5% verschil in DNA), terwijl het tweede een natuurlijke reactie van het lichaam is op een stresssituatie. Het evenwicht bewaren tussen duidelijkheid en nauwkeurigheid is dus uiterst belangrijk, maar geen gemakkelijke opdracht. Zeker als tijdsdruk een rol speelt.
In de week na de diamantconferentie in Hasselt nam ik ook deel aan de Wetenschapsbattle: een wedstrijd waarbij wetenschappers in 15 minuten hun onderzoek uitleggen aan een publiek van 6- tot 12-jarigen. Ditzelfde publiek jureert eveneens de presentaties. In een natuurlijke reflex zie je deze twee events al gauw als tegengestelde uitersten van eenzelfde schaal. Dat is zeker waar voor sommige aspecten. Een hele zaal die spontaan vrijwilliger is als je iets vraagt: dat gebeurt net iets minder vaak tijdens een wetenschappelijke conferentie. Anderzijds zou duidelijkheid en nauwkeurigheid in beide gevallen even sterk aanwezig moeten zijn.
Maar hoe vertel je je complexe verhaal aan een publiek van 6- tot 12-jarigen? Op de masterclass van The Floor is Yours (de organisatoren van de Wetenschapsbattle) ontdekte ik het antwoord. Eigenlijk op dezelfde manier zoals je het zou moeten vertellen aan een publiek van volwassenen, of zelfs aan je eigen collega’s. Als wetenschapper ben je veelal zo specialistisch aan de slag, dat niemand eronder lijdt als er wat meer focus naar duidelijkheid gaat. Het grote probleem dat hierbij de kop op steekt is tijd. Dit gaat zowel om de tijd die je krijgt om je verhaal te vertellen, als de tijd die je nodig hebt om een verhaal voor te bereiden (enkele weken in mijn geval).
Het merendeel van deze tijd gaat naar het beantwoorden van de vragen “Wat doe ik eigenlijk?” en “Waarom doe ik dit precies?”. De zoektocht naar goede beelden, die zowel een duidelijk als nauwkeurig antwoord bieden, neemt tijd in beslag. Als wetenschapper lijd je hierbij zwaar onder je eigen achtergrondkennis gecombineerd met je drang naar nauwkeurigheid. Iets dat remmend of zelfs blokkerend werkt voor wetenschappers in een publieke discussie over hun expertise-onderwerp.
Je wil natuurlijk ook niet overkomen als degene die met een belerend vingertje staat te zwaaien:
V: Wat doe jij?
A: Ik ben Computationeel MateriaalOnderzoeker.
V: Wablieft?
A: 1) Computationeel = met de computer
2) Materiaal = alles wat je rondom je ziet, waar alles uit bestaat.
3) Onderzoeker = ik
Je kan, als wetenschapper, echter wel gebruik maken van dergelijke imaginaire gesprekken als voorbereiding. Startend vanuit de belerende dialogen bekijk je de antwoorden en zoek je een pad langs de thema’s die voor jou persoonlijk van belang zijn. Zo zet je een stap terug van je onderzoek op zich. Door over de thema’s te vertellen, vertel je uiteindelijk ook over je onderzoek, maar vanuit een perspectief dat duidelijker is voor een buitenstaander: “Wat zijn atomen?”, “Hoe maak je diamant?”, “Wat zijn computersimulaties in essentie?”
Het einde is, na lang zwoegen, een verhaal dat iets vertelt over je wereld. Afhankelijk van het publiek vertelt het ook meer of minder over je specifieke dagdagelijkse onderzoeksproject, maar het blijft een verhaal.
Of we het nu willen of niet, in essentie zijn we allemaal “Pan narrans”, verhalenvertellende apen.