Column

Wetenschap versus gezond verstand

De wetenschap mag dan ontstaan zijn uit gezond verstand, ze is niet zonder meer het verlengstuk ervan.

Foto: De 19de-eeuwse Amerikaanse arts en dichter Oliver Wendell Holmes. ‘Natuurwetenschap is een eersteklas meubelstuk voor de bovenkamer van de mens, als die gezond verstand heeft op de begane grond.’

Wetenschap kan een exotische activiteit lijken. Om de angst voor het onbekende te overwinnen, benadrukken veel vulgarisatoren graag hoeveel wetenschap gemeen heeft met alledaagse manieren van denken en doen. Thomas Huxley was zo iemand. Hij was een 19de-eeuwse bioloog en antropoloog, die de ideeën van Darwin uitlegde en verdedigde voor een breed publiek. Huxley stelde zijn discipline voor als een uitgepuurde vorm van gezond verstand: ‘Natuurwetenschap is gewoon gezond verstand op zijn best, dat wil zeggen strikt nauwkeurig bij het waarnemen en meedogenloos tegen drogredenen in de logica.’

In een ander boek vergeleek Huxley het gezond verstand met een groene rekruut, terwijl de natuurwetenschap een veteraan was: ‘haar methodes verschillen slechts van die van het gezond verstand voor zover de houw en tegenhouw van de gardesoldaat verschillen van de manier waarop een wilde zijn knots hanteert.’

William Gull was een arts, die als eerste het ziektebeeld van anorexia nervosa heeft beschreven. Hij dacht er net zo over: ‘De natuurwetenschap en het gezond verstand verschillen zoals gecultiveerde vruchten verschillen van wilde vruchten. De wetenschap zaait haar zaden van onderzoek, en verzamelt de vruchten. Het gezond verstand plukt de vruchten, zoals ze zijn, aan de kant van de weg. Gezond verstand heeft geen velden of boomgaarden van kennis.’

Wetenschap kan leiden tot conclusies die tegenintuïtief zijn en compleet indruisen tegen het gezonde verstand

Huxley en Gull kozen er dus voor om de verwantschap tussen wetenschap en gezond verstand te benadrukken. Ze gaven hun lezers de indruk dat er weliswaar verschillen zijn, maar die minimaliseerden ze of stelden ze voor als onderdeel van een geleidelijke overgang. Toch kan wetenschap leiden tot conclusies die tegenintuïtief zijn en compleet indruisen tegen het gezonde verstand. De Engelse psycholoog Edward B. Titchener wond er geen doekjes om: ‘Gezond verstand is de tegenpool van natuurwetenschap.’ Van een geleidelijke overgang is hier geen sprake, maar in tegenstelling tot Huxley probeerde hij dan ook niet de bittere pil van de evolutieleer te vergulden.

Naast natuur- en sociale wetenschappers zelf hebben ook filosofen nagedacht over de relatie tussen wetenschap en gezond verstand. Volgens de Amerikaanse pragmatist John Dewey verwijzen begrippen van het gezond verstand naar situaties waarin mensen direct betrokken zijn, terwijl wetenschappelijke begrippen verwijzen naar theorieën. Hij zag geen noodzakelijk conflict tussen de twee: naargelang het praktische probleem kunnen we de wereld met ons gezond verstand of met de natuurwetenschap benaderen. Later sprak Wilfrid Sellars in dit verband van het ‘manifeste beeld’ en het ‘wetenschappelijke beeld’ van de wereld.

Je mag niet verwachten dat de quantummechanica zich houdt aan de verwachtingen die we opbouwen in onze dagelijkse omgang met spullen uit de besteklade

Ook natuurwetenschappers kunnen hiermee akkoord gaan, al formuleren ze dat op hun eigen manier. De Amerikaanse kernfysicus Robert Oppenheimer, directeur van het Manhattanproject tijdens de Tweede Wereldoorlog, benadrukte dat het gezond verstand zijn plaats moet kennen: ‘Gezond verstand is niet verkeerd in de opvatting dat het zinvol, gepast en noodzakelijk is om te praten over de grote objecten van onze dagelijkse ervaring … Gezond verstand is alleen verkeerd als het erop aandringt dat wat vertrouwd is, opnieuw moet verschijnen in wat onbekend is.’ Je mag met andere woorden niet verwachten dat de quantummechanica zich houdt aan de verwachtingen die we opbouwen in onze dagelijkse omgang met stoelen en tafels of spullen uit de besteklade.

Wetenschap bestaat nog niet zo lang als gezond verstand en wetenschappelijk denken moet dus op de een of andere manier uit alledaags denken ontstaan zijn. De Amerikaanse cognitiewetenschapper Douglas Hofstadter probeerde in zijn boek Metamagical Themas uit 1985 uit te leggen hoe die transformatie tot stand gekomen kan zijn. Hij stelde het gezond verstand voor als een vermogen dat iedereen heeft (tot op zekere hoogte); dat vormt de basis. Vervolgens wordt het gezond verstand op zichzelf toegepast, en zo telkens opnieuw, tot er een wolkenkrabber ontstaat, ‘een structuur die het gezond verstand overstijgt’. 

Zo ontstaat er uit de geleidelijke overgang alsnog een conflict tussen het eenvoudige gezond verstand en de complexe natuurwetenschap, want: ‘sommige van de ideeën en ontdekkingen die ontstaan zijn uit dit aanvankelijk eenvoudige en alledaagse vermogen tarten de benedenverdieping compleet.’

Misschien verwijst de metafoor die Hofstadter hier gebruikt heeft ook naar een citaat van de 19de-eeuwse Amerikaanse arts en dichter Oliver Wendell Holmes: ‘Natuurwetenschap is een eersteklas meubelstuk voor de bovenkamer van de mens, als die gezond verstand heeft op de begane grond.’