Wie alleen woont, is vaker eenzaam en loopt een hoger risico op een mentale aandoening.
Louis Jacob van de Universiteit van Versailles-Saint-Quentin-en-Yvelines onderzocht de gegevens van 20.500 16- tot 64-jarigen die in 1993, 2000 of 2007 hadden deelgenomen aan The National Psychiatric Morbidity Surveys of Great Britain. Het doel van dit onderzoek was na te gaan hoe vaak psychiatrische stoornissen voorkomen in de algemene populatie.
Uit de gegevens bleek dat het aantal alleenstaanden in de onderzochte groep door de jaren heen continu was gestegen van 8,8 procent in 1993, over 9,8 procent in 2000, tot 10,7 procent in 2007. In diezelfde jaren was ook het aantal mentale problemen bij de alleenstaanden toegenomen. Voorbeelden daarvan zijn somatische symptomen, vermoeidheid, concentratie en vergeetachtigheid, slaapproblemen, geïrriteerdheid, zorgen over lichamelijke gezondheid, depressie, depressieve ideeën, zorgen, angstgevoelens, fobieën, paniek, dwang en obsessies. Had in 1993 nog maar 14,1 procent daar last van, dan waren er dat in 2000 al 16,3 procent en in 2007 16,4 procent. Bij samenwonenden lag het aantal mentale problemen tussen 1993 en 2007 telkens lager, tussen 13 en 15 procent.
Een combinatie van de cijfers onthult dat alleenstaanden een hoger risico lopen op mentale problemen. Volgens de onderzoekers is dat in 84 procent van de gevallen te wijten aan de eenzaamheid die ze ervaren. En kunnen interventies om die eenzaamheid te doorbreken, ook het aantal mentale problemen in die groep naar beneden halen.
Dat het aantal alleenstaanden de laatste jaren is gestegen, ligt wellicht aan een combinatie van factoren: de veroudering van de bevolking, het teruglopen van het aantal huwelijken en de dalende vruchtbaarheid zijn gebruikelijke verdachten.