Een stof in de tranen van jonge muizen onderdrukt de zin van hun moeders in seks.
Babymuisjes van een tot drie weken oud produceren het feromoon ESP22. De stof zit in de tranen van de beestjes. Ze verspreidt zich niet door de lucht en heeft geen waarneembare geur, maar ze is wel aanwezig op de plek waar moeders hun jongen verzorgen. Worden moeders en maagdelijke wijfjes aan de stof blootgesteld, dan gaan ze niet in op de seksuele avances van mannetjes. Dat komt omdat de reactie op de stof sterker is dan hun reactie op ESP1, het mannelijke feromoon dat hen ontvankelijk maakt voor seks.
Minder vrouwelijke interesse in seks kan voordelig zijn voor de kleintjes. Het houdt het aantal nieuwe broertjes en zusjes laag met wie ze de aandacht en voedingsmiddelen van de moeder moeten delen.
Maar het effect kan ook interessant in de strijd tegen muizenplagen, bedachten onderzoekers van de universiteit van Tokio. Wordt een kunstmatige versie van de stof toegevoegd aan het drinkwater van muizen in gebieden waar ze al een plaag vormen, dan kan dat voorkomen dat muizen nog meer jongen voortbrengen. Omdat de reactie van de muizen op de stof een aangeboren instinct is, kunnen ze de kunstmatige versie van het feromoon niet negeren of er hun gedrag aan aanpassen.
Volgens de onderzoekers is het onwaarschijnlijk dat andere diersoorten door het feromoon worden beïnvloed. Feromonen zijn zeer specifiek aan een soort. Als mensen bijvoorbeeld al iets in tranen kunnen detecteren, dan gebruiken ze daarvoor niet dezelfde feromonen of receptoren als muizen.