In prehistorische tijden zorgden mensen al voor hun zieke hond, zo blijkt uit promotieonderzoek van de Universiteit Leiden.
In 1914 ontdekten archeologen een graf met overblijfselen van een man, een vrouw en twee honden. Het graf bleek 14.000 jaar oud en komt uit de tijd van het Paleolithicum. Promovendus Luc Janssens van de Universiteit Leiden boog zich over het gebit van de jongste hond in het graf en zag dat de hond ziek was.
Waarschijnlijk was de hond geïnfecteerd met het morbillivirus dat ook wel bekend is als de hondenziekte. Janssens zag dit aan de schade aan het gebit. De infectie kent verschillende symptomen zoals koorts, ontstekingen en braken met uiteindelijk de dood tot gevolg.
"Zonder verzorging zou de hond binnen 3 weken zijn gestorven, maar de archeologen zagen aan het gebit dat de hond ziek werd toen hij 4 maanden oud was, en pas stierf met 7 maanden"
Zonder verzorging zou de hond dan ook binnen drie weken na het oplopen van de infectie al zijn gestorven. Maar de archeologen zagen aan het gebit dat de hond al ziek werd toen hij vier of vijf maanden oud was, en pas stierf toen hij zo’n zeven maand oud was. Daaruit leidden de onderzoekers af dat de hond intensief verzocht werd door zijn baasjes. Mogelijk kreeg de hond water en voedsel van zijn verzorgers, en werd hij gewassen en warm gehouden.
Uit eerder onderzoek bleek al dat de honden gefokt waren, om tot praktische nut te zijn voor hun baasjes. Zodat ze bijvoorbeeld konden waken of helpen jagen. Dit graf is dan ook een van de vroegste bewijzen van domesticatie. Toen de hond ziek was kon hij zijn baasjes waarschijnlijk nergens bij helpen. Dit, én dat de hond samen met zijn baasjes is begraven, lijkt te duiden op een emotionele band tussen mens en hond.