De eerste grap is veel ouder dan de mensheid, blijkt uit onderzoek naar plagende apen

Waarom plagen we anderen zo graag? En is de mens wel de enige soort die de clown uithangt? Onderzoek bij mensapen toont aan hoe en wanneer plagerijen zijn geëvolueerd.

Op een zonnige namiddag in San Diego in de Verenigde Staten was Aisha buiten aan het spelen. Haar vader zat ergens in de buurt. Omdat hij niet al te veel aandacht voor haar had, begon Aisha met een stuk speelgoed naar hem te wuiven. Toen hij niet reageerde, deed ze nog harder haar best, door hem zachtjes een tik op zijn hoofd te geven met het speeltje. Vol verwachting keek ze hem aan, maar het was tevergeefs. Aisha begon het speeltje in zijn gezicht te zwaaien en streek ermee over zijn hoofd, waardoor hij haar niet langer kon negeren. Hij keek toe terwijl ze aan het schommelen was.

Net zoals bij de meeste driejarigen die je kent, kan Aisha ook een lastpak zijn. Maar in tegenstelling tot die driejarigen, is Aisha een orang-oetan. Nu is ze elf, en leeft ze samen met haar familie in de zoo van San Diego. Tijdens haar kindertijd bracht Aisha haar dagen door met spelen, eten, slapen, en af en toe haar ouders plagen. Aisha’s gedrag tegenover haar vader klinkt waarschijnlijk wel bekend in de oren. Dit soort gedrag kan je ook zien bij een verveelde peuter en haar vader in de rij aan de kassa in de supermarkt. Maar waar komt die behoefte om anderen lastig te vallen of te plagen vandaan? Is de gelijkenis tussen Aisha’s gedrag en dat van een menselijk kind slechts een oppervlakkige gelijkenis, of is het het resultaat van diepe overeenkomsten in de manier waarop we spelen, leren en denken?

De afgelopen jaren hebben mijn collega’s en ik plagen bij mensen en mensapen bestudeerd. In dit onderzoek trachtten we te achterhalen waarom — en wanneer — dit gedrag geëvolueerd is. Plagen bevindt zich in een grijze zone tussen spelen en agressie. Soms kan het leiden tot pesten en ostracisme, een vorm van sociale uitsluiting. Aan de andere kant kan het ook liefdevol en zelfs vertederend zijn. Voor mensen biedt speels plagen een fijne ruimte om iets te leren over sociale relaties. Die relaties kunnen op de proef gesteld worden door voorzichtig de grenzen van de sociale normen op te zoeken en te kijken waar je mee weg kan komen. Het kan ook de sterkte van die relaties bij anderen onder de aandacht brengen: stel je bijvoorbeeld voor dat je een groep vrienden elkaar speels ziet beledigen. We denken dat dit grotendeels hetzelfde is voor de andere mensachtigen (Hominidae). Hoewel wetenschappers humor traditioneel als een uniek menselijke eigenschap beschouwen, suggereren onze bevindingen dat het verrassend diepe wortels heeft.

Tijdens mijn doctoraat over communicatie bij orang-oetans begon ik voor het eerst na te denken over de oorsprong van humor. Op een dag was ik getuige van een fascinerende interactie. Een baby-orang-oetan bungelde aan een touw boven haar moeder en strekte een groot stuk schors naar haar uit. Net voordat de moeder het aan wilde nemen, nam de baby het stuk schors terug. Dat gebeurde nog een paar keer totdat de baby het stuk schors liet vallen. Op die manier leek ze ‘hier, pak het — oeps, grapje!’ te zeggen.

Tot mijn verbazing raapte de moeder de schors daarna op, en deed ze hetzelfde bij de baby. Die situatie waarin de rollen werden omgedraaid, was intrigerend. Nu was het geen tolerante moeder die meedeed met haar dochter. Het werd een spel — of misschien wel een grap! Het had de basiskenmerken van een grap: een opzet (het aanbod) en een clou (het terugtrekken). Het was natuurlijk geen geweldige grap, maar het leek het soort humor dat een peuter leuk zou vinden.

Humor is mogelijk geen unieke menselijke eigenschap, maar heeft verrassend diepe wortels

Jonge kinderen vinden repetitieve fysieke grapjes erg entertainend. De humor draait rond een verrassingsmoment: iets onverwachts. En toch worden dit soort interacties keer op keer herhaald. Het onverwachte moment wordt een verwacht onderdeel van het spel. Kiekeboe!

Een ‘verwachte verrassing’ is de basis van heel wat humor. Moppen hebben vaak een herkenbare opbouw (‘klop klop…’, ‘wat is het verschil tussen…’, ‘het is … en …, wat is het?’). Die vaststaande formules bereiden de luisteraars voor op een clou. Die weten dat ze op een minder letterlijke manier naar de taal in de mop moeten luisteren. 

Reeds vóór hun eerste verjaardag beginnen kinderen die onverwachte momenten te creëren. Dit gebeurt zelfs al voor ze hun eerste woord zeggen. Vasu Reddy, een psycholoog aan de University of Portsmouth in Engeland, noemt die interacties ‘clowning’. Hij legt nadruk op drie veelvoorkomende types: aanbod en terugtrekking, het verstoren van de activiteiten van anderen en opzettelijk iets doen dat een norm of regel schendt. Een menselijk kind kan een voorwerp aanbieden en het op het laatste moment terugtrekken, net zoals bij de orang-oetan. Ze gaan misschien tegen de regels in door al lachend een schoen op hun hoofd te zetten alsof het een hoed is. Niet de regels breken, maar betrokkenheid met anderen is de belangrijkste reden van dat gedrag. Het zijn speelse sociale gedragingen; kinderen lachen vaak als ze de clown uithangen. Ze kijken hierbij naar de gezichten van de volwassenen, benieuwd naar hun reactie.

Oorspronkelijk was plagerig gedrag geen deel van mijn onderzoek naar de orang-oetan, maar verschillende interacties die ik gezien had, bleven me bij. De focus van mijn onderzoek verschoof, en mijn interesse lag bij de cognitieve processen achter communicatie. Het drong tot me door dat dit gedrag een interessant perspectief zou kunnen bieden op de evolutie van sociale intelligentie.

Interesse in elkaar

Naast orang-oetans en mensen zijn ook chimpansees, bonobo's en gorilla’s mensapen. Mensapen hebben heel wat met elkaar gemeen. We hebben grote hersenen en een lange jeugd. We lachen, rouwen, worden jaloers en koesteren wrok. We herkennen onszelf in de spiegel en begrijpen dat anderen dingen kunnen weten die wij niet weten. Mensapen hebben een goed ontwikkelde sociale intelligentie. We zijn geïnteresseerd in anderen: we leren van elkaar, spelen, hebben ruzie, maken het weer goed, en raken bevriend met elkaar. Zou speels plagen ontstaan kunnen zijn als onderdeel van die interesse in de doelen, gevoelens en relaties van anderen?

Bonobo’s leven in overwegend matriarchale samenlevingen.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is er systematische observatie van mensapen nodig, om te kijken of ze elkaar plagen. In het begin van 2020 startte het onderzoek.  Oorspronkelijk stond een reeks praktische onderzoeken in zoos op de planning. De wereld had toen helaas andere plannen: door de pandemie werden alle onderzoeken die rechtstreekse interactie hadden met mensapen gepauzeerd. We besloten in plaats daarvan een studie via video’s uit te voeren. We gebruikten beeldmateriaal van orang-oetans, gorilla’s, chimpansees en bonobo’s in dierentuinen in de Verenigde Staten en Europa. We identificeerden sociale interacties die een mix van speelse en vervelende elementen leken te hebben. Alle gevallen die onder ‘pure agressie’ of ‘pure speelsheid’ vielen, hebben we vermeden. Zo lag de focus volledig op de grijze zone.

Sociale cognitie is moeilijk te bestuderen, vooral bij zulke complexe dieren als mensapen. Onderzoeken naar niet-menselijke apen en menselijke baby’s moeten het denken van de proefpersonen meten zonder taal, want mensapen kunnen natuurlijk geen vragenlijsten invullen. Een manier om dit te doen is door natuurlijke interacties te observeren en coderen. Ook het opmeten van gedrag dat individuen produceren wanneer ze geluiden, afbeeldingen of puzzels voorgeschoteld krijgen is een mogelijkheid.

We hebben een coderingssysteem voor plagen ontwikkeld dat voortbouwt op de coderingen die we gebruikten om communicatie tussen apen te bestuderen. Een coderingssystemen voor gedrag is de meest gebruikte manier om interacties tussen dieren of mensen te bestuderen als je ze van op een afstand bestudeert. Ze bestaan uit een reeks codes (labels) en een reeks regels over hoe die codes moeten worden toegepast. Dankzij systematische toepassing van codes veranderen rommelige interacties in de echte wereld in kwantificeerbare variabelen die statistisch geanalyseerd kunnen worden. Dat systeem kan ook worden gebruikt om te bevestigen dat gedrag dat door één persoon is gezien, ook door anderen is gezien. Dit geeft de onderzoekers een manier om de betrouwbaarheid van hun waarnemingen te bekrachtigen. Die aanpak zorgt ervoor dat het fenomeen niet slechts één iemands opvatting is. 

Ondanks de grote verschillen in hun manier van leven, plaagden alle vier de soorten elkaar op grotendeels dezelfde speelse manieren

Het coderingssysteem bevat aspecten als de identiteit van de plager en zijn doelwit, de acties van de plager, of de plager wachtte op een reactie van het doelwit, of er herhalingen in het gedrag waren en of interacties voornamelijk eenzijdig of wederkerig waren. Ook elementen van speelsheid werden gecodeerd. Hieronder vallen gezichtsuitdrukkingen, gebaren, ontspanning en bewijs van wederzijds plezier (bijvoorbeeld beide partijen die vrijwillig een interactie voortzetten). Om er zeker van te zijn dat het coderingssysteem door iedereen op dezelfde manier werd toegepast, werd het verschillende keren uitgetest. Na het coderen werd het toegepast, besproken en daarna enkele keren herhaald, tot we allemaal tevreden waren met het systeem.

Het uiteindelijke coderingssysteem identificeerde vijf hoofdkenmerken van speels plagen: provocerend gedrag, eenzijdige provocatie, een verrassingselement (zoals de plager die het doelwit van achteren benadert), een blik van de plager in de richting van het gezicht van het doelwit en herhaling of uitwerking van het provocerende gedrag. Slechts weinig van de voorbeelden die we observeerden, hadden alle vijf kenmerken, maar 129 voorbeelden hadden er minstens drie van de vijf.

Het moeilijkste maar belangrijkste kenmerk om te definiëren, was de aanwezigheid van provocerend gedrag. Het werd op dezelfde manier gecodeerd door verschillende mensen, waardoor we wisten dat het geïdentificeerd kon worden. Het was weliswaar moeilijk om in woorden om te zetten. Uiteindelijk kozen we voor ‘iets dat voor het doelwit moeilijk te negeren is’. Dit kan betekenen dat de plager iets heel snel of net heel traag vlak voor het doelwit doet. Het kan gaan om schudden of slaan op iets waar het doelwit op zit. Het kan zelfs betekenen dat de plager in het gezicht van het doelwit leunt tot ze elkaar bijna aanraken. Al die verschillende gedragingen zijn moeilijk te negeren.

De vier soorten mensapen die we hebben onderzocht, leven in compleet verschillende sociale groepen en natuurlijke omgevingen. Orang-oetans leven vooral eenzaam en brengen hun tijd grotendeels door in bomen. Gorilla’s leven op de grond, in sociale groepen. Zo’n groep bestaat uit één volwassen mannetje, meerdere volwassen vrouwtjes en jongen. Chimpansees en bonobo’s brengen dan weer hun tijd zowel in bomen als op de grond door. Zij leven in een grote gezelschappen, met zowel mannetjes als vrouwtjes. Chimpansees hebben een samenleving die door mannen gedomineerd wordt en waar relatief veel agressie is tussen volwassenen. Bonobo’s daarentegen leven in overwegend matriarchale samenlevingen. Zij reageren niet op conflicten door te vechten, maar met seks.

Ondanks de grote verschillen in hun manier van leven, plaagden alle vier de soorten elkaar op grotendeels dezelfde speelse manieren. Ze porden, sloegen, duwden, trokken en kietelden elkaar. Er werd veel gezwaaid met armen, benen en voorwerpen. Een plager kon de hand of voet van een ander grijpen om hun activiteit te stoppen. Soms verstopten apen zich onder voorwerpen tijdens het plagen. Ze staken dan een hand uit om aan iemands haar te trekken of maakten een salto tegen een andere aap terwijl ze in een zak zaten.

Speels plagen geeft ons de mogelijkheid om meer te weten te komen over de gedachten van anderen

Op een bepaald moment benaderde Azibo, een jonge chimpansee, zijn moeder terwijl ze een andere chimpansee aan het verzorgen was. De jongeling sloeg op haar rug, trok zich snel terug en keek haar vanaf een veilige afstand aan. Dit herhaalde hij meerdere keren. De moeder wuifde als reactie tevergeefs in de lucht en greep zachtjes naar Azibo terwijl ze de andere aap verder verzorgde. Dit soort gedrag verschilt van gewoon spelen. Wanneer twee apen spelen, is de interactie symmetrischer. Ze benaderen elkaar en blijven samen, of achtervolgen elkaar tijdens het spelen. Azibo’s herhaalde patroon van provocatie en zich terugtrekken is speels, maar ook provocerend: een kenmerk van plagen.

Ook volwassen apen plaagden, maar in mindere mate dan de jonge apen. Tijdens een andere interactie had Azibo een stok vast waarmee hij probeerde in een voederbak te komen. Telkens het jong de stok in een gat in de voederbak probeerde te steken, blokkeerde Sandra, een volwassen aap, zijn poging. Ze dekte het gat af of nam de stok af en gooide het op de grond. Dit deed ze niet omdat ze de stok zelf wilde, maar om Azibo te plagen.

Plagerijen werden gebruikt op manieren die specifiek bedoeld leken om een reactie van het doelwit uit te lokken. Apen behandelden anderen niet enkel als deel van de omgeving; ze verwachtten een interactie. Tijdens en na plagerijen keken apen naar het doelwit om te zien wat hun reactie was. Daarna herhaalden ze die reacties, of werkten ze verder uit. Een por kon veranderen in trekken aan het haar. Zwaaien met een speeltje kon veranderen in een klap op het hoofd.

De provocerende, aanhoudende en escalerende plagerijen lijken ongelofelijk vervelend, maar de reacties van andere apen waren bijna nooit agressief. De doelwitten negeerden de plagers of probeerden ze zachtjes weg te wuiven. Soms reageerden ze ook positief, door te spelen, hen te omhelzen of zelf te plagen. Andere keren stonden ze gewoon op en vertrokken. Apen waren meestal ontspannen voordat het plagen begon en tijdens het plagen bleven zowel de plager als het doelwit rustig. Hoewel plaaggeesten hun doelwit probeerden te plagen, staken ze er weinig moeite in. Speels plagen gebeurt dus waarschijnlijk als ze zich vervelen, en komt niet door stress. Denk aan kinderen op de achterbank tijdens een autorit: een ideale omgeving om te plagen.

De aanwezigheid van speels plagen bij de vier soorten mensapen suggereert dat ze er op belangrijke manieren voordeel uit halen. We kunnen naar dit gedrag bij mensen kijken om te zien hoe het voordelig kan zijn. Speels plagen geeft ons de mogelijkheid om meer te weten te komen over de gedachten van anderen. De plager moet de reactie van het doelwit voorspellen en zijn gedrag aanpassen op basis van hoe het doelwit waarschijnlijk zal reageren. Plagerijen die een goede vriend grappig zou vinden, worden door een vreemde waarschijnlijk niet geapprecieerd. Als je je beste vriend(in) een slet of een mietje noemt, kan die je op een speelse manier terug beledigen. Van je baas of een belastingcontroleur zal je waarschijnlijk niet dezelfde reactie krijgen.

Zelfs binnen hechte vriendschappen kan iemands reactie variëren van dag tot dag of van uur tot uur, afhankelijk van de stemming van die persoon en jullie eerdere interacties. Leren voorspellen hoe anderen op je zullen reageren is een cruciale vaardigheid voor zeer sociale dieren zoals mensen en andere mensapen. Wie zal je steunen als je ruzie krijgt? Wie zal je het voordeel van de twijfel geven als je acties of bedoelingen dubbelzinnig zijn? Speels plagen biedt een omgeving met relatief weinig risico's waarin je je sociale vaardigheden om te kunnen voorspellen kunt ontwikkelen en verfijnen.

Plagen andere dieren ook?

We zijn nog maar net begonnen met het begrijpen van plagen en hoe het samenhangt met sociale cognitie bij andere wezens dan mensen. Kunnen apen voorspellen of iemand verrast zal zijn? Mijn collega's en ik gebruiken methoden zoals eye-tracking om te bestuderen waar apen op letten als ze naar interacties met anderen kijken. Worden apen opgewonden als ze een sterke reactie in een sociale interactie verwachten? We gebruiken warmtebeeldcamera’s om veranderingen in de bloedstroom rond de ogen en oren te meten wanneer we verwachten dat een sociale scène grappig, eng of opwindend kan zijn voor een aap. Die verandering in de bloedstroom duidt op een fysiologisch teken van opwinding. Op dit moment zijn we nog bezig met het verzamelen en analyseren van gegevens voor deze projecten. Een kleinschalig vooronderzoek met behulp van warmtebeelden bij bonobo’s suggereert wel al dat sommige apen opgewonden raken als ze bijvoorbeeld zien dat een andere aap gekieteld wordt. Door biologische metingen, zoals de positie van de ogen en de bloedstroom, te combineren met gedragsmetingen, krijgen we nieuwe inzichten. Een voorbeeld hiervan is het meten van de voorkeur van een aap voor verschillende partners in een spel. Zo kunnen we beter begrijpen hoe aandacht, geheugen, stemming en voorspelling samengaan wanneer apen aan anderen denken.

Hoewel speels plagen enkel stelselmatig bestudeerd is bij mensen en andere mensapen, vermoeden we dat andere dieren het ook doen. Als het een manier biedt om relaties op te bouwen, te testen en te laten zien, én een kans om te oefenen op het voorspellen van het gedrag van anderen, dan kunnen we verwachten dat het zich ook ontwikkelt bij andere sterk sociale dieren met grote hersenen, weinig vijanden en een lange jeugd. Papegaaien, dolfijnen, olifanten, walvissen en honden zijn allemaal goede kandidaten. Onze groep bestudeert een aantal van die niet-primitieve soorten, maar er zijn veel meer waarnemers nodig om een duidelijk beeld te krijgen van hoe speels plagen er in het hele dierenrijk uitziet. Om meer mensen te betrekken, hebben we onlangs een enquête gehouden onder dierenverzorgers in meer dan 100 dierentuinen. We verzamelen nu verhalen over plagerig gedrag bij dieren over de hele wereld. Ook jij kan die verhalen delen via deze website: www.observinganimals.org/teasing.

Een breder beeld krijgen van speels plagen in het dierenrijk helpt ons om het ontstaan en de evolutie van dit gedrag beter te begrijpen. Waarnemingen van plagerijen bij alle soorten mensapen wijzen erop dat de oorsprong van menselijke humor wel dertien miljoen jaar of langer terug kan gaan, tot de laatste gemeenschappelijke voorouder van Aisha, de orang-oetan, en het verveelde kind in de supermarkt. Ze krijgen misschien geen comedy-special op Netflix, maar plagende mensapen leveren sterk bewijs dat de eerste grap veel ouder is dan de vroege mens die bij het vuur een hand uitstak en zei: “Trek eens aan mijn vinger.”

Dit artikel verscheen eerder in Scientific American.

Vertaling: Kato Speybrouck