Proefpersonen kunnen efficiënter puzzels oplossen en tegelijkertijd een andere taak verrichten als ze vertrouwen op spontaan inzicht.
We hebben het allemaal wel al eens meegemaakt: we breken ons hoofd tevergeefs over een probleem, tot we even gaan wandelen of de vaat aan het doen zijn. Dan schiet het antwoord ons ineens te binnen. Psychologen noemen deze plotse aha-ervaring ‘inzicht’. Inzicht komt niet alleen voor bij het oplossen van problemen maar ook wanneer we ineens een mopje begrijpen, een aanwijzing van een kruiswoordraadsel doorhebben of tot een bepaald besef komen over iets.
Wetenschappers hebben kenmerkende patronen van breinactiviteit vastgesteld die momenten van inzicht signaleren. Maar is inzicht eenvoudigweg de laatste en meest bevredigende stap in ons denkproces, of is het een hele aparte vorm van denken?
Een ingenieuze nieuwe studie van psychologen aan de KU Leuven en de Université Libre de Bruxelles toont aan dat niet zozeer analytische, stap-voor-stapredeneringen aan de basis liggen van inzicht, maar eerder onbewuste processen.
‘Je brein kan een overdosis prikkels worden blootgesteld. Denk maar aan je voortdurend oplichtende smartphone. En toch blijft de mogelijkheid tot inzicht intact.’ Dat zegt doctoraatsstudent Hans Stuyck (ULB en KU Leuven), die het onderzoek leidde.
Voor het onderzoek, dat in december verscheen in het vakblad Cognition, voerden de psychologen een experiment uit bij 105 bachelorstudenten. De proefpersonen kregen zeventig woordpuzzels voor de kiezen. Elke puzzel bestond uit drie woorden die op een computerscherm werden getoond.
De taak van de studenten was om een vierde woord te vinden dat met elk gegeven woord een samenstelling kon vormen. Als een student de drie woorden ‘zang’, ‘ei’ en 'hals’ zou krijgen, dan kon ze als antwoord 'zwaan’ geven. Dat woord viel immers te combineren met de drie gegeven woorden tot ‘zwanenzang', ‘zwanenei’ en ‘zwanenhals’.
De studenten, van wie de meeste vrouwen waren, hadden maximaal 25 seconden de tijd om een probleem op te lossen. Nadat ze hun antwoord hadden ingetikt, moesten ze ook aangeven of ze er met een aha-ervaring op waren gekomen of eerder stapsgewijs. De studenten kregen voor de beide termen een omschrijving. Bij een ‘aha-ervaring’ komt het antwoord plots en helder op, zoals een gloeilamp die een donkere kamer verlicht. Bij een stap-voor-stapredenering is het brein net een kamer die langzaamaan wordt verlicht met een dimschakelaar.
Automatische piloot
De deelnemers werden in drie groepen onderverdeeld. De eerste groep kreeg enkel puzzels. Bij de tweede groep flitsten twee willekeurige cijfers achter elkaar op het computerscherm voordat de puzzels verschenen. De deelnemers moesten die twee cijfers proberen te onthouden terwijl ze de puzzel oplosten. De derde groep diende net als de tweede cijfers te onthouden, maar dan vier in plaats van twee.
Het doel van deze extra oefening was om het brein met een taak te belasten die losstond van de hoofdopdracht. De onderzoekers verwachtten dat die het bewuste probleemoplossend vermogen zou verstoren. ‘We hebben maar een beperkt aantal cognitieve middelen die we kunnen inzetten om handelingen bewust uit te voeren’, zegt Stuyck. De vraag was of het inzichtelijk denken op een soortgelijke manier zou lijden onder een grotere belasting.
Dat bleek het geval te zijn wanneer deelnemers aangaven analytisch en stapsgewijs te denken. De prestaties zakten per groep. De deelnemers die geen cijfers moesten onthouden, losten gemiddeld zestien puzzels op. De tweede groep, die twee cijfers diende te onthouden, kon gemiddeld twaalf puzzels oplossen. De laatste groep, die vier cijfers te onthouden had, kon gemiddeld maar acht puzzels oplossen.
De resultaten veranderden wanneer de studenten op hun inzicht vertrouwden. Ze konden meer puzzels oplossen, en hun resultaten bleken niet te lijden onder de extra geheugentaak. Gemiddeld konden alle groepen zeventien à negentien puzzels oplossen. ‘Het interessantste resultaat,’ vindt Stuyck, ‘is dat het aantal puzzels opgelost op basis van inzicht constant bleef. Een extra taak – of het nu ging om twee of vier cijfers onthouden – had geen invloed op de resultaten.’
Een groot deel van de hersenactiviteit gebeurt onbewust. Daarom lijkt het vaak alsof we op automatische piloot naar ons werk rijden, of zijn we ons niet altijd bewust van de vooroordelen die onze beslissingen beïnvloeden. Maar sommige cognitief psychologen geloven niet dat effectief redeneren op een onbewust niveau kan gebeuren. ‘Er is veel discussie over in de literatuur’, zegt Stuyck.
Zelf gelooft Stuyck dat er tijdens momenten van inzicht een wisselwerking bestaat tussen bewuste en onbewuste denkprocessen. Wanneer je bijvoorbeeld de woorden 'appel’, ‘bol’ en ‘gas’ krijgt, zullen meerdere woordassociaties geactiveerd worden in je brein. Enkel de sterkste associaties krijgen toegang tot de bewuste breinactiviteit. Als het juiste antwoord een zwakkere associatie is, kan je het gevoel krijgen vast te zitten, aldus Stuyck. Toch zit waarschijnlijk onder de oppervlakte, zonder dat je het weet, je geest het juiste antwoord naar je bewustzijn te sturen. (Het juiste antwoord is trouwens ‘aard-‘).
Te eenvoudig?
‘Een creatieve oplossing vinden voor een probleem is net als zoeken naar een zwakke ster in de nacht', zegt Mark Beeman, cognitief neurowetenschapper aan de Northwestern University (Verenigde Staten). Hij was niet betrokken bij het onderzoek. ‘Het is net alsof je ernaar moet kijken vanuit de hoeken van je brein.’
Je komt doorgaans tot inzicht nadat je even nagedacht hebt over het probleem en het vervolgens even laat liggen, legt Beeman uit. Eens je de basis hebt gelegd voor een bewuste, mentale inspanning, kan een wandeling, een dutje of een andere afleiding je helpen om een creatieve doorbraak te krijgen. Meestal gaat die doorbraak gepaard met gevoelens van zekerheid en voldoening.
Twee of vier cijfers moeten onthouden zal het redeneringsvermogen dus afremmen, maar heeft verder geen effect op het inzichtelijk probleemoplossend vermogen. Volgens Stuyck komt dat omdat vage gedachten geen zware mentale inspanning vergen.
Hoewel Beeman daarmee akkoord gaat, waarschuwt hij wel om de resultaten van de nieuwe studie niet onmiddellijk door te trekken naar het dagelijkse leven. Misschien waren de geheugentaken te eenvoudig, waardoor studenten gemakkelijker tot een eureka-moment kwamen. Beeman vraagt zich af wat de resultaten zouden zijn bij taken die meer mentale inspanning vergen. ‘Het is zeker niet te bedoeling dat we mensen die meer creatief willen zijn met nog meer werk opzadelen’, zegt hij.
Stuyck en zijn team zijn van plan inzicht verder te onderzoeken aan de hand van experimenten met puzzels. Deze keer zullen hij en zijn collega’s virtuele letsels aanbrengen door tijdelijk een deel van de prefrontale cortex te deactiveren. De prefrontale cortex is gelinkt aan onze vermogens om te plannen, te beslissen en te onthouden. Hij zorgt ervoor dat we bewust informatie kunnen manipuleren.
De onderzoekers zullen transcraniële magnetische stimulatie gebruiken. Dat is een non-invasieve en onschadelijke methode waarbij het brein door magnetische velden wordt gestimuleerd. Proefpersonen met een tijdelijke hersenbeschadiging zouden het moeilijker hebben om analytisch te redeneren bij het oplossen van een puzzel. Of het ook inzichtelijke probleemoplossing zal beïnvloeden? Wordt nog vervolgd!
Dit artikel verscheen eerder in Scientific American. Vertaling: Isabelle De Schepper.