Liefde zit in... verschillende hersengebieden? Finse onderzoekers menen dat verschillende vormen van liefde verschillende delen van ons brein activeren.
Onderzoekers van de Aalto University in Finland hebben aan de hand van functionele MRI (fMRI) gemeten welke delen van het brein geactiveerd worden wanneer proefpersonen nadenken over een bepaalde vorm van liefde. De studie heeft zes vormen van liefde onderzocht: liefde voor een partner, een kind, een vriend, een vreemde, een dier en de natuur.
De 55 proefpersonen kregen een verhaaltje te horen over een van die zes vormen, en moesten zich daarna de opgewekte gevoelens bij het verhaal voor tien seconden inbeelden. Bij liefde voor een vriend werd bijvoorbeeld een verhaal verteld over de liefde die je kan voelen voor een vriend wanneer die je helpt verhuizen. Bij liefde voor de natuur werd een situatie beschreven waarin de proefpersoon zich aan de kust bevond en waarbij de mooie, natuurlijke omgeving werd geschetst.
Liefde ruimer benaderd
Zoals verwacht, is de hersenactiviteit bij gebieden gelinkt aan het gevoel van beloning intenser bij nauwe interpersoonlijke relaties, zoals bij ouders die aan hun kinderen denken en bij romantische liefde. Bij alle types van interpersoonlijke relaties, dus bij zowel partner, kind, vriend en vreemde, bleek de activiteit intenser in de ‘sociale’ hersengebieden zoals de temporopariëtale junctie. Dit hersengebied is gelinkt aan onze sociale cognitie en speelt onder andere een belangrijke rol bij het inbeelden van andermans gedachten.
Wanneer de proefpersoon een huisdier heeft, zijn tevens deze ‘sociale’ hersengebieden meer geactiveerd dan wanneer de proefpersoon geen huisdier heeft. Liefde voor de natuur zou dan weer het beloningssysteem in de hersenen en een gebied gelinkt aan het bekijken van landschappen (de parahippocampale gyrus of zeepaardwinding in de temporale kwab) activeren.
Deze afbeelding toont de gemiddelde hersenactiviteit over de proefpersonen heen voor de zes onderzochte vormen van liefde. Beeld: Pärttyli Rinne et al 2024, Aalto University.
‘Wat deze studie nieuw maakt, is dat het “liefde” ruimer benadert dan eerdere studies’, zegt Eliane Deschrijver. Deschrijver is sociale neurowetenschapper en senior lecturer aan de University of Sydney, en onderzoekt sociaal gedrag in het brein. ‘In studies naar hersenactiviteit bij liefde wordt er meestal gekeken naar liefde voor een partner of een kind, of eventueel een huisdier, maar niet voor een vreemd persoon of de natuur. De studie kan nuttig zijn in een debat over wat liefde kan betekenen voor mensen. Zo erkennen participanten het gevoel van liefde voor de natuur, maar activeert dit wel andere hersennetwerken dan bij interpersoonlijke relaties.’ Peter Bos, biopsycholoog en hoogleraar aan de Universiteit Leiden, is het hiermee eens. ‘Je kan liefde ervaren voor de natuur, maar je moet er als het ware wel harder voor werken.’
Vraagtekens
Bos en Deschrijver plaatsen allebei wel wat vraagtekens bij de nieuwe studie, vooral bij de methoden die de onderzoekers hanteren. ‘Het is niet duidelijk of de studie nu iets meer zegt over de verschillende gebieden in ons brein, of over hoe goed iemand zich bepaalde scenario’s kan inbeelden en zich kan inleven’, zegt hoogleraar Peter Bos. ‘Het is dan ook veel eenvoudiger om de systemen die instaan voor liefde in je brein te activeren voor je kind of je partner dan voor een abstract iets, zoals de natuur.’
Daarnaast lieten de onderzoekers ook neutrale verhaaltjes over alledaagse, eerder nietszeggende situaties aan de proefpersonen horen. Zo konden ze de hersenactiviteit tijdens deze neutrale verhalen met de hersenactiviteit tijdens de liefdesverhalen vergelijken. Maar volgens neurowetenschapper Eliane Deschrijver is dit niet voldoende om te besluiten dat de hersenactiviteit tijdens de liefdesverhalen toe te wijden is aan de liefde zelf. ‘Door de beschrijving van liefde voor een partner of huisdier te vergelijken met een beschrijving van een willekeurige andere situatie, bijvoorbeeld op de bus zitten en naar buiten kijken, weet je niet of de hersenactiviteit gerelateerd is aan de liefde zelf. Evengoed is een deel van de hersenactiviteit gewoon gerelateerd aan het eenvoudigweg denken aan een partner of de natuur, ten opzichte van iets anders.’
Ten slotte benadrukt Bos dat er in studie geen rekening is gehouden met de individuele verschillen tussen mensen. ‘Ons vermogen om lief te hebben is een biologisch gegeven. De maatschappij en hoe je opgegroeid bent, hebben daar zeker een effect op. Maar dat hebben de onderzoekers niet meegenomen in hun studie. Individuele verschillen of man-vrouw verschillen kwamen hier niet aan bod. Dat is verbazend, want uit onderzoek weten we dat er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld wat betreft inlevingsvermogen’, aldus Bos.
Volgens de onderzoekers kunnen de inzichten van deze studie filosofische discussies bevorderen over de aard van liefde, ons bewustzijn en de verbondenheid die we kunnen voelen met anderen. Ze hopen daarnaast met deze kennis interventies in de geestelijke gezondheidszorg te verbeteren, bijvoorbeeld bij personen met hechtingsstoornissen of relatieproblemen.