Met het Sportkompas wil de Vlaamse regering kinderen laten ontdekken welke sport het best bij hen past. Kan je met enkele tests wel bepalen of een kind talent heeft voor deze of gene sport? En wat moeten we daar vervolgens mee?
Het Sportkompas, een oriëntatietool die kinderen moet helpen bij het kiezen van de juiste sport, staat opnieuw volop in de belangstelling. Begin mei maakte Vlaams minister van Sport Ben Weyts 1,3 miljoen euro vrij om honderdduizend kinderen tussen acht en tien jaar oud op school te testen met het Sportkompas. Doel is hen te laten ‘ontdekken welke sport het best bij hen past’.
In zijn opzet gaat het Sportkompas er nogal makkelijk van uit dat we beschikken over motorische en psychologische ijkpunten, en dat we die we via allerlei algoritmes ontegensprekelijk kunnen koppelen aan sport X of Y. Door die ijkpunten te bepalen, kunnen we kinderen dan zogezegd de weg wijzen naar hun ‘juiste sport’.
Net als intelligentie is ook sporttalent adaptief. Het kan openbloeien door de ervaringen waaraan we blootgesteld worden
Maar kan je dat wel doen aan de hand van een vragenlijst en enkele bewegingsoefeningen? En bestaat er überhaupt zoiets als de ‘juiste sport’? Vanuit een pedagogisch perspectief bekeken kunnen we zeggen dat er veel juiste sporten bestaan voor kinderen, jongeren en volwassenen.
In de wetenschappelijke literatuur bestaat al enige tijd een breed gedragen consensus dat het niet zozeer de sport op zich is, maar eerder de kwaliteit van de begeleiding en de omkadering die leiden tot succeservaringen bij kinderen en jongeren. Aanleg voor een bepaalde sport is daarbij slechts één factor.
Sportwetenschappers zijn het erover eens dat we kinderen het best met een breed palet van bewegingservaringen in contact brengen. En dat in functie van een duurzame sportparticipatie en actieve levensstijl. Toewerken naar een enkele, ‘juiste’ sport, lijkt dan niet echt een stap in de goede richting te zijn. Het is in tegenspraak met wetenschappelijk onderzoek.
Lees ook: Welke sport past bij je kind?
Alle jongens willen voetballen en alleen meisjes kiezen voor turnen. Cliché? Zeker. En vooral jammer als je weet dat heel wat kinderen hun sportpotentieel hoegenaamd niet ten volle benutten. Het Sportkompas brengt daar verandering in.
Shortcuts zoeken waar er geen zijn
In de Beleidsnota Sport 2019-2024 lezen we dat de Vlaamse regering wil laten onderzoeken of het Sportkompas kan worden ingezet voor talentscouting. Dat is niet zo verwonderlijk: het kompas werd ontwikkeld in functie van talentdetectie en het voorspellen van topsportprestaties.
Vanuit ethisch standpunt is het een bedenkelijke praktijk om via tests georganiseerd door de overheid kinderen op jonge leeftijd te instrumentaliseren in functie van een topsportbeleid. De beleidsmakers lijken hier te zoeken naar een shortcut om de topsportprestaties in Vlaanderen naar een hoger niveau te tillen. Maar net zoals in het Sport voor Allen beleid, zijn er geen short-cuts. Shortcuts zijn al vaak doodlopende straatjes gebleken.
We moeten ons ook de vraag stellen of je wel kan bepalen voor welke sport een kind van acht à tien jaar al dan niet talent heeft – zeker met het relatief beperkte instrumentarium van het Sportkompas. Internationaal onderzoek plaatst grote vraagtekens bij specialisatie in een enkele sport op jonge leeftijd. Verder blijft het onduidelijk in hoeverre het Sportkompas aspecten als spelinzicht, creatief oplossingsgericht denken, plezierbeleving en leiderschap kan meten.
We moeten ons de vraag stellen of je wel kan bepalen voor welke sport een kind van acht à tien jaar al dan niet talent heeft
Sport-IQ
Dat leidt ons tot de kernvraag: wat is talent? Onderwijsexpert Ken Robinson beschrijft intelligentie als divers, dynamisch en verscheiden. We zouden die omschrijving ook kunnen toepassen op sporttalent.
Vroeger dachten wetenschappers dat elk individu met een onveranderlijk intelligentieniveau werd geboren. Met de huidige inzichten rond neuroplasticiteit weten we dat die aanname niet klopt. Net als intelligentie is ook sporttalent adaptief. Het kan openbloeien door de ervaringen waaraan we blootgesteld worden.
Bewegingswetenschapper Aylin Post en sportpsycholoog Tim Koning formuleren het mooi: ‘Talent is altijd in beweging’. In teams en sportclubs is het trouwens belangrijk dat vaardigheden en competenties gediversifieerd zijn.
Het is onduidelijk hoe een test op een specifiek moment tegemoet kan komen aan al die aspecten. Het enige waarover je met bewegingstests een uitspraak kan doen, is hoe goed iemand erop scoort. Je komt te weten hoe ver een deelnemer kan springen, hoe snel die loopt, hoe het gesteld is met zijn of haar evenwicht en lenigheid. Al die resultaten gelden uitsluitend voor een welbepaald meetmoment. Meer niet.
We moeten waakzaam blijven over hoe tests afgenomen worden bij kinderen: wat ermee gedaan wordt, welke waarde we eraan hechten en wat de impact is. Ter illustratie maak ik de vergelijking met de IQ-test. Je zou namelijk kunnen stellen dat het Sportkompas een soort van sport-IQ van kinderen wil meten. In de internationale literatuur spreken wetenschappers over ‘sport literacy’.
Het was Albert Binet die in het begin van de 20ste eeuw de basis legde voor wat we vandaag kennen als de IQ-test. Binet werkte met lagereschoolkinderen. Hij zocht naar een eenvoudige manier om te identificeren welke kinderen extra leernoden hebben.
Wat Binet helemaal niet voor ogen had, was een instrument ontwikkelen om de intelligentie van kinderen ontegensprekelijk mee te bepalen en uit te drukken in een cijfer van 0 tot 100. Mogelijk had hij zich tegen zo’n idee fel verzet. Zeker als beleidsmakers zouden beslissen het instrument te gebruiken om de studierichting van een kind te bepalen.
Het enige wat een geijkte IQ-test kan doen, is bepalen hoe goed of slecht iemand scoort op die specifieke test. De test zegt heel weinig over hoe intelligent iemand is en welke capaciteiten die persoon in zich draagt.
Een kompas zonder windrichtingen
De metafoor van een kompas wekt de indruk dat we de spreekwoordelijke windrichtingen of ijkpunten kennen voor sportcompetenties, keuzes en interesses. Dat is helemaal niet zo.
Het klopt evenmin dat als we eenmaal de juiste richting hebben bepaald we kinderen simpelweg die richting kunnen uitduwen en het dan allemaal goed zit. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat er heel wat participatiedrempels en processen van sociale uitsluiting gelden in sport.
Wat het Sportkompas wel kan doen, is kinderen laten kennismaken met een breed palet van sporten. Alleen mag dat niet gebeuren vanuit de veronderstelling dat die oriëntatietool de ‘juiste’ sport of sporten kan bepalen. Als we dat wel zouden doen, maken we kinderen pedagogisch dood als actieve vormgevers van hun eigen leven. We beknotten een horizon die we net willen verbreden.
We kunnen het Sportkompas niet invoeren zonder eerst goed na te denken over de ethische en pedagogische implicaties. Als samenleving stellen we ambities en doelstellingen voorop over breedtesport en topsport. Als we daaraan willen vasthouden, moeten we opletten dat we met het Sportkompas zelf het noorden niet kwijt geraken.