Steeds luider en vaker wordt beweerd dat het vertrouwen in wetenschap en haar resultaten zoek is. Dat lijkt niet te kloppen, maar wel verschilt het vertrouwen in wetenschap naar gelang wie en wat men vraagt.
Mensen maken zich meer en meer zorgen over wetenschap. Steeds luider en vaker wordt beweerd dat het vertrouwen in wetenschap en haar resultaten zoek is. Daar lijken ook genoeg redenen voor te geven. We zitten met schandalen rond wetenschappelijke fraude zoals het geval Diederik Stapel of de vermeende ‘replicatiecrisis’ in wetenschap die vele van haar resultaten niet zou kunnen repliceren.
Ook gaat het over een toename van pseudowetenschappelijke claims, zoals rond het idee dat de aarde plat is of dat vaccins autisme zouden veroorzaken, gefabriceerde controverses rond klimaatverandering of een blijvend publiek scepticisme tegenover genetisch gemodificeerde organismes of kernenergie.
Voorbeelden hiervan komen regelmatig in het nieuws. In Nederland is er bijvoorbeeld ophef over hoe de boze boeren de cijfers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) simpelweg in vraag stellen en iemand als Dirk Draulans ergert zich al lang aan de onwetenschappelijke houding van jagers in Vlaanderen.
Het vertrouwen van de bevolking in wetenschap blijft relatief hoog en stabiel, ook in Nederland en Vlaanderen
Maar klopt het beeld dat het vertrouwen in wetenschap dreigt te verdwijnen? Het eenvoudige antwoord is dat, ondanks al de toenemende zorgen, dit niet het geval is. Het vertrouwen van de bevolking in wetenschap blijft relatief hoog en stabiel, op z’n minst sinds de jaren 1970. Het Rathenau Instituut bracht in 2018 opnieuw een rapport uit waaruit blijkt dat voor Nederlanders wetenschap nog steeds het hoogst op het lijstje van te vertrouwen instituten staat, ver voorbij de rechtspraak, journalistiek, het bedrijfsleven en de politiek. Voor Vlaanderen bestaan er gelijkaardige cijfers.
Dit geeft ons genoeg redenen om optimistisch te zijn, maar het verhaal is complexer. Vertrouwen in wetenschap varieert immers sterk naargelang wie en wat men vraagt. Die verschillen vragen voor een verklaring: waarom vertrouwen sommige groepen wetenschap meer dan andere? En waarom varieert naargelang de vraag of het specifiek deeldomein over wetenschap?
Waarom wantrouwen mensen wetenschap?
In de wetenschappelijke literatuur bestaan er een aantal verschillende verklaringen over waarom mensen wetenschap wantrouwen. De meest populaire verklaring stelt dat het komt door wetenschappelijke ongeletterdheid: mensen vertrouwen wetenschap niet omdat ze het niet begrijpen. Kennis van wetenschappelijke feiten is inderdaad laag bij de bevolking.
Een tweede verklaring is dat wantrouwen in wetenschap het product is van een algemeen wantrouwen tegenover instituten. Iemand die zich vervreemd voelt van de huidige gebureaucratiseerde en anonieme maatschappij zal ook geen vertrouwen in wetenschappers hebben.
De meest populaire verklaring stelt dat het komt door wetenschappelijke ongeletterdheid: mensen vertrouwen wetenschap niet omdat ze het niet begrijpen
Een derde verklaring, ten slotte, is dat men moet kijken naar hoe groepen over wetenschap nadenken. Zien ze wetenschap eerst en vooral als een methode? Of gaat het eerder om een locatie, zoals de universiteit? Gaat wetenschap in tegen de traditie of ligt het eerder in het verlengde van alledaagse kennis? De manier waarop men kijkt naar wetenschap bepaalt hoe men antwoordt op de vraag of ze wel te vertrouwen is.
Door deze drie verklaringen netjes naast elkaar te zetten ontstaat de indruk dat een ervan de juiste moet zijn. De beperkte wetenschappelijke studies die ernaar gedaan zijn tonen echter een complexer verhaal, waarin alle drie factoren meespelen. Daarnaast hangt vertrouwen van nog een hele reeks andere factoren af, zoals geslacht of etnische achtergrond.
Mensen in westerse landen zijn minder geneigd wetenschappelijke resultaten klakkeloos te accepteren en er is meer aandacht voor de mogelijke risico’s
Anderzijds is dan weer opvallend dat het vertrouwen in wetenschap in westerse landen lager ligt dan dat in andere delen op de wereld. Een mogelijke verklaring is dat deze landen sterker getypeerd worden door een cultuur van inspraak en democratie, waardoor mensen hier minder geneigd zijn wetenschappelijke resultaten klakkeloos te accepteren en is er meer aandacht voor de mogelijke risico’s. Opvallend is dan weer dat gebruik van sociale media positief gelinkt is met vertrouwen, zeker als je het vergelijkt met mensen die traditionele media consumeren, zoals televisie.
De rol van politieke ideologie
De mate van vertrouwen in wetenschap lijkt ook sterk gelinkt te zijn met de ideologische overtuiging. Vertrouwen in wetenschap is bijvoorbeeld lager bij zij die rechts op het politiek spectrum zitten. Volgens sommigen zou dit aantonen dat conservatieven dommer of onwetenschappelijker zijn, maar de zaak ligt echter complexer.
Eerder bleek al dat het vertrouwen in wetenschap historisch niet gedaald is. Hierbij is een grote nuancering aan te brengen, namelijk dat dit (althans in de Verengde Staten) wel geldt voor mensen met een conservatieve overtuiging. Hoewel conservatieven bij de eerste metingen in 1970 nog het hoogste vertrouwen hadden, hebben ze tegenwoordig het laagste. Gebrek aan kennis lijkt hier geen rol te spelen. Sterker nog, het effect lijkt omgekeerd: vooral hoogopgeleiden conservatieven hebben een lager vertrouwen in wetenschap.
Een mogelijke verklaring is politiek lobbywerk, zoals het sponsoren van rechtse lobbygroepen die wetenschappelijke feiten rond zaken zoals klimaatverandering in vraag stellen. Maar er speelt meer mee. Voorspellend is immers ook de houding tegenover overheid en bedrijven, en deze staat niet los van bepaalde wetenschappelijke thema’s waarover veel controverse bestaat. Klimaatwetenschap wordt bijvoorbeeld snel gelinkt met overheidsinterventie, terwijl een thema als ggo’s vooral geassocieerd wordt met grote bedrijven zoals Monsanto.
Het stijgend scepticisme vanuit conservatieve hoek kan bovendien ook te wijten zijn aan verschuivingen in de maatschappelijke positie en aard van wetenschap. Dat het vertrouwen in wetenschap in de jaren 1970 nog zo hoog lag bij conservatieven komt misschien omdat wetenschap tot dan vooral geassocieerd werd met productiewetenschap: wetenschap dat nieuwe technische innovaties voortbrengt die de economie ten goede komt.
Wetenschap werd impactwetenschap, die zich toelegde op het in kaart brengen van gevolgen en risico's van nieuwe technische ontwikkelingen, zoals klimaatverandering
Op het einde van de 20e eeuw begon wetenschap echter te veranderen onder meer door de institutionalisering van wetenschappelijk beleid. Wetenschap werd meer en meer impactwetenschap, die zich toelegde op het in kaart brengen van de gevolgen en de risico’s van nieuwe technische ontwikkelingen, zoals klimaatverandering. Wetenschap werd minder geassocieerd met het bedrijfsleven, maar meer met overheidsregulatie.
Welke wetenschap? Welk publiek?
Hoe verder je kijkt, hoe complexer het verhaal dus wordt. Dat is ook wanneer je dieper ingaat op wat men nu juist bedoelt met ‘wetenschap’ en ‘publiek’ vertrouwen. Over welke wetenschap heb je het juist? En wie is het publiek dat vertrouwen moet hebben?
Eerder hadden we al gezien dat vertrouwen in wetenschap afhangt van wat men precies onder wetenschap verstaat. Ook wantrouwen kan uit verschillende ideeën voortkomen, gaande van een geloof dat bestaande wetenschappelijke instituten besmet zijn door economische belangen tot de overtuiging dat er nu eenmaal dingen zijn die de wetenschap niet kan begrijpen.
Wantrouwen kan uit verschillende ideeën voortkomen, gaande van dat wetenschappelijke instituten besmet zijn door economische belangen tot de overtuiging dat er dingen zijn die de wetenschap niet kan begrijpen
Ook is er een onderscheid nodig tussen vertrouwen in wetenschap als methode en vertrouwen in wetenschap als instituut. Er bestaat immers een kloof in het vertrouwen tussen beide: een grote groep mensen vertrouwt de wetenschappelijke methode wel, maar niet de huidige instituten die deze methode belichamen. Er bestaan zelfs studies waaruit blijkt dat als je bij een wetenschappelijke stelling toevoegt dat de overheid deze onderschrijft het vertrouwen erin juist daalt.
Het resultaat is niet noodzakelijk een afkeer van wetenschap per se, enkel van de instituten die ermee verbonden worden. Deze instituten worden dan verweten hun ziel verkocht te hebben aan het grootkapitaal of aan een (linkse) ideologie.
Zij die zich van deze instituten vervreemd voelen kunnen daarbij bovendien overgaan op eigen alternatieve groeperingen te vormen die dan ‘werkelijk’ trouw blijven aan de wetenschappelijke methode. Dit zie je aan het werk bij complotdenkers, klimaatsceptici of anti-vaxxers. Zij beweren vaak dat zij de echte kritische geesten zijn, terwijl de geïnstitutionaliseerde wetenschap gecorrumpeerd is.
Mensen die vertrouwen hebben in wetenschap in het algemeen hebben niet noodzakelijk vertrouwen in wetenschap omtrent klimaat, ggo’s of kernenergie
Ten slotte is er ook een groot verschil tussen vertrouwen in wetenschap in het algemeen en vertrouwen in specifieke wetenschappelijke onderwerpen. Mensen die vertrouwen hebben in wetenschap in het algemeen hebben niet noodzakelijk vertrouwen in wetenschap omtrent klimaat, ggo’s of kernenergie.
De positieve relatie tussen meer kennis en meer vertrouwen verdwijnt bijvoorbeeld als je kijkt naar concrete wetenschappelijke controversen, en wordt zelfs negatief bij onderwerpen zoals ggo’s of klimaat: hoger opgeleiden hebben juist minder vertrouwen.
Wetenschap als instituut
Het vertrouwen in wetenschap is dus moeilijker in kaart te brengen dan op het eerste gezicht lijkt. Toch is het beeld over het algemeen rooskleuriger dan vaak voorgesteld: het vertrouwen is niet zoek, hoogstens bij bepaalde groepen over bepaalde thema’s. De term ‘wetenschap’ heeft dus contextualisering nodig. Het is cruciaal om je bij discussies rond vertrouwen en wetenschap af te vragen wat men eigenlijk juist bedoelt met wetenschap.
Wetenschap zelf is bijvoorbeeld gedurende de 20e eeuw radicaal veranderd. In recente decennia verdwijnt bijvoorbeeld meer en meer het publiek karakter van wetenschappelijke feiten, zowel door juridische als door technische barrières, in de vorm van patenten en ondoordringbare algoritmes.
Erkennen dat wetenschap een instituut is, is geen schuldbekentenis, maar een positief verhaal: wetenschap werkt enkel als instituut. Een individuele wetenschapper komt niet ver zonder.
Belangrijk is dus te beseffen dat wetenschap niet zomaar een methode is, maar ook een instituut. Zoiets erkennen is geen schuldbekentenis, maar een positief verhaal: wetenschap werkt enkel als instituut. Een individuele wetenschapper komt niet ver zonder.
Wetenschapscommunicatie moet dus meer zijn dan het tonen van resultaten. Het moet ook verhalen over de processen waarmee wetenschap tot deze resultaten komt. Het belang van laboratoria, seminaries, symposia, peer review, consensusvorming, enzovoort moet ook in de spotlight komen zonder deze bij voorbaat af te doen als onfeilbaar of corrupt.