Een koosjer of halal maaltijd op school, een gebedsruimte in een ziekenhuis, verlof op een religieuze feestdag? Zijn dit soort ‘redelijke aanpassingen’ eerlijk of oneerlijk? Juridisch bekeken luidt het antwoord: eerlijk, en meer nog: niet genoeg.
Vraagstukken rond levensbeschouwelijke diversiteit leiden tot verhitte publieke debatten wereldwijd. Wat verbaast, is dat in die debatten een mensenrechtendimensie systematisch ontbreekt: het zou gaan om een clash van normen en waarden, waarin het recht geen rol lijkt te spelen. Zoals het een wetenschapper betaamt, ligt in die verbazing de kiem van mijn onderzoek, dat gaat over redelijke aanpassingen in het onderwijs.
Redelijke aanpassingen zijn, zoals u uit de voorbeelden kon afleiden, aanpassingen van of uitzonderingen op bestaande regels, normen, praktijken of infrastructuren in het onderwijs, de arbeidsmarkt en andere maatschappelijke instellingen, die de toegang en participatie bevorderen van individuen die tot minderheidsgroepen behoren. Denk aan de installatie van een lift voor mensen met een handicap, een kolfruimte op het werk, of aangepaste werkroosters bij religieuze feestdagen.
In maatschappelijke debatten rond diversiteit ontbreekt een mensenrechtendimensie
In tegenstelling tot de VS en Canada, waar het recht op redelijke aanpassingen in het leven werd geroepen met betrekking tot godsdienst, en pas vervolgens naar andere identiteitskenmerken werd uitgebreid, wordt dat recht in Europa en veel nationale rechtssystemen enkel erkend op grond van handicap. Zou het recht op redelijke aanpassingen ook ‘bij ons’ kunnen worden uitgebreid naar andere identiteitsgronden, zoals godsdienst?
Ja, zo blijkt. Naast uit het recht op onderwijs en de vrijheid van godsdienst, toont mijn onderzoek aan dat het recht op redelijke aanpassingen voortvloeit uit het recht op gelijkheid, waardoor het niet tot slechts één identiteitsgrond kan worden beperkt.
Dat voelt misschien contraintuïtief aan: gaat het niet om privileges die in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel? Neen, het recht op redelijke aanpassingen vloeit net voort uit het gelijkheidsbeginsel.
Waarom redelijke aanpassingen nodig zijn…
Vroeger kende men in het recht alleen formele gelijkheid. Formele gelijkheid vereist dat individuen strikt gelijk behandeld worden: geen lift, geen aparte ruimte, geen aangepast rooster. Het houdt geen rekening met de specifieke eigenschappen van individuen zoals etniciteit, gender of handicap, en de context waarin ze zich bevinden, en dus ook niet met de nadelen en vormen van onderdrukking die zij als een gevolg van die eigenschappen ondervinden, zoals racisme, seksisme en validisme.
Omdat veel ongelijkheden daardoor bleven bestaan, werd er in de loop van de jaren een nieuwe invulling gegeven aan gelijkheid: substantieve gelijkheid. Deze gelijkheid kijkt wél naar de concrete context van individuen en hun specifieke eigenschappen binnen die context, waardoor het wel oog heeft voor de nadelen die zij daardoor ervaren. Daarom wordt die gelijkheid ‘asymmetrisch’ genoemd: wanneer nodig om bestaande, vaak historisch gegroeide, ongelijkheden te corrigeren, is niet een gelijke, maar net een verschillende behandeling nodig.
Redelijke aanpassingen zijn geen ‘privileges’ in strijd met gelijkheid, maar net nodig voor gelijkheid
En dat is waar redelijke aanpassingen een rol kunnen spelen: die aanpassingen laten individuen uit minderheidsgroepen immers toe om gebruik te maken van dezelfde opportuniteiten als anderen, door barrières in hun toegang tot het onderwijs, de arbeidsmarkt en andere sociale domeinen op te heffen. Die toegang wordt niet verhinderd door de eigenschappen van die individuen, maar door de interactie tussen die eigenschappen en de maatschappelijke omgeving, die namelijk is ingericht volgens de dominante, vaak onzichtbare norm. Dankzij redelijke aanpassingen kunnen we die omgeving toegankelijker maken.
Terwijl formele gelijkheid (links) strikt gelijk behandelt, houdt substantiële gelijkheid (rechts) rekening met de concrete context: om bestaande ongelijkheden weg te werken, is een ongelijke behandeling nodig, zoals redelijke aanpassingen. De ongelijke hoogte van het gras en de schutting illustreren hoe mensen niet ongelijk zijn vanwege individuele eigenschappen, maar maatschappelijke hindernissen, ingericht volgens de dominante norm.
… maar niet genoeg
En toch zijn redelijke aanpassingen niet genoeg.
Het voornaamste probleem van de idee van redelijke aanpassing is dat ze stoelt op een wij-zij binariteit, op een hiërarchie van ‘geven’ en ‘krijgen’. Ze gaat ervanuit dat sociale normen moeten worden bepaald door de meest machtige groepen van een samenleving, die vervolgens als poortwachters bepalen wie het wél en niet waard is om een aanpassing te krijgen, zonder daarbij de eigen privileges binnen die hiërarchie te erkennen. Zo bekeken zijn redelijke aanpassingen eigenlijk instrumenten van macht, die afbakenen hoeveel verschil de dominante meerderheid van de ander bereid is te verdragen.
De instelling die de aanpassing voorziet, wordt daarbij vaak gezien als goedwillig en genereus, en het individu dat om de aanpassing vraagt daarentegen als vervelende, rigide verzoeker. Vooral op het vlak van godsdienst, en in het bijzonder de islam, draagt dat bij aan het beeld van de agressieve religieuze ander.
Wie een redelijke aanpassing treft, maakt slechts een uitzondering op een regel, zonder de inclusiviteit van die regel te bevragen. We voorzien een aanpassing voor wie we ‘anders’ of ‘verschillend’ achten, zonder onze vooronderstellingen over die verschillen onder de loep te nemen. Redelijke aanpassingen zetten ons bijgevolg niet aan om na te denken over hoe we maatschappelijke instellingen en relaties kunnen veranderen om ze beschikbaar, toegankelijk en betekenisvol te maken voor de vele diverse groepen waaruit onze samenleving bestaat.
Accommodatie of transformatie?
Redelijke aanpassingen zijn daarom een minimale maar onvoldoende voorwaarde voor sociale inclusie, betoogde ik op mijn verdediging. Een Canadees jurylid vond dat niet radicaal genoeg: redelijke aanpassingen hebben geen enkele plek in gelijkheidsdenken, ook geen minimale. Ze verwijst naar de #BlackLivesMatter beweging: ‘they are not asking for accommodation, but for transformation!’
Redelijke aanpassingen zijn nodig, maar niet genoeg voor echte sociale inclusie
Dat klopt. Maar omdat in de Europese context zelfs die minimale fase van aanpassing of accommodatie nog op veel weerstand stoot, zie ik voor het recht op redelijke aanpassingen wel een rol weggelegd. In die context is het weinig zinvol, en een tikje naïef, om de pijlen al te richten op transformatie.
Dat neemt niet weg dat die sociale transformatie het uiteindelijke doel moet blijven. De toenemende gesprekken over dekolonisatie stemmen me hoopvol dat dat doel op een dag bereikt zal worden. Maar we moeten ergens beginnen, nietwaar?
Yousra Benfquih is genomineerd voor de Vlaamse PhD Cup. Ontdek meer over haar onderzoek op www.phdcup.be.