Onderzoekstaken in de geschiedenisles zijn een goede oefenschool voor het nemen van geïnformeerde beslissingen in het dagelijkse leven. Vandaag krijgen leerlingen weinig van die taken, maar opleidingen kunnen dit veranderen door in te spelen op hoe geschiedenisleraren tegen onderzoekstaken aankijken.
Denk eens even terug aan de geschiedenisles op school. De kans is groot dat je je een beeld vormt van een leraar die vooraan in de klas over het verleden vertelt. Zelf zit je waarschijnlijk stil achter een schoolbank. Misschien ben je aandachtig aan het luisteren, maar evengoed zit je met je gedachten al elders.
Stel je nu even voor dat de leraar zich in de plaats daarvan tot jou wendt, en je een onderzoekstaak voorschotelt. Bijvoorbeeld: was het nodig om in 1945 een atoombom op Hiroshima te droppen? Vervolgens geeft hij of zij je de taak om een aantal informatiebronnen over het onderwerp door te nemen, en een eigen standpunt te vormen. Al snel merk je dat de oplossing niet zo eenvoudig is. De informatie die je vindt is vaak onvolledig of tegenstrijdig, en daardoor op verschillende manieren te interpreteren. Gelukkig kan je rekenen op de hulp van de leraar, die tijdens de taak over de schouders van de jou en je klasgenoten meekijkt, en ondersteuning biedt waar nodig. Uiteindelijk besef je dat sommige interpretaties logischer zijn, of beter onderbouwd kunnen worden.
Onderzoekstaken vaak afwezig in de les
De meeste geschiedenisleraren maken weinig gebruik van onderzoekstaken. Dat is vooral verrassend omdat de overheid wel verwacht dat ze leerlingen tonen hoe je een vraag over het verleden onderzoekt. De minimumdoelen voor het vak geschiedenis beschrijven onderzoekstaken als essentieel om te leren hoe geschiedschrijving in haar werk gaat, en om het verleden naar waarde te leren schatten. Maar de informatievaardigheden die leerlingen via deze taken ontwikkelen, hebben ook buiten de geschiedenisles hun nut. Ze helpen om in het dagelijkse leven informatie te verwerken en te evalueren, en zo een meer geïnformeerd standpunt in te nemen, bijvoorbeeld over controversiële onderwerpen zoals kernenergie, klimaatverandering, of fake news.
Wat denken leraren zelf?
Mijn onderzoek toont aan dat de beslissing om onderzoekstaken te gebruiken vooral afhangt van hoe geschiedenisleraren zelf tegen deze taken aankijken. Dat blijkt uit een statistisch model voor hun beslissingsproces, dat ik opstelde met de antwoorden van meer dan 500 ervaren geschiedenisleraren op een vragenlijst over hun gebruik van onderzoekstaken.
Geschiedenisleraren beschikken doorgaans over een beperkt aantal lesuren, waardoor ze keuzes moeten maken over wat ze doen tijdens hun lessen. Niet zozeer kennis, maar vooral percepties over onderzoekstaken blijken bepalend voor deze keuzes. Vinden leraren het belangrijk dat hun leerlingen onderzoek leren uitvoeren? Voelen ze zich bekwaam om onderzoekstaken te organiseren? En achten ze dit soort taken haalbaar voor hun klassen?
Opleiding maakt het verschil
Het vervolg van mijn onderzoek laat zien dat opleidingen kunnen inspelen op percepties over onderzoekstaken in de geschiedenisles. Ik ontwikkelde hiervoor een korte opleiding, die aan iets meer dan 50 toekomstige geschiedenisleraren werd gegeven. Deze opleiding voorzag hen van de nodige knowhow, maar moest vooral hun percepties over onderzoekstaken bijsturen. Dat gebeurde door de leraren uitgebreid te informeren, motiverende praktijkvoorbeelden te geven, en klassikaal over vragen en bedenkingen te discussiëren.
Door de leraren zowel voor als na de opleiding een vragenlijst te laten invullen, kon ik nagaan hoe hun percepties als gevolg van de opleiding evolueerden. Statistische toetsen die beide momentopnames met elkaar vergeleken, wezen op een positieve evolutie. Achteraf bleken de leraren meer belang te hechten aan onderzoekstaken, en voelden ze zich beter in staat om ze in de klas te organiseren.
Opgelet voor praktijkshock
Het vervolg van mijn onderzoek geeft niet alleen aan dat opleidingen percepties over onderzoekstaken positief kunnen beïnvloeden, maar waarschuwt ook voor een negatieve impact van praktijkervaring. Na hun korte opleiding liepen de toekomstige lerarenstage, waarin ze bijkomende ervaring opdeden met het organiseren van onderzoeksopdrachten in de klas. Op het einde van de stage vulden de leraren opnieuw een vragenlijst in, zodat ik de verdere evolutie in hun percepties kon nagaan. In tegenstelling tot wat je zou verwachten, deden de ervaringen tijdens de stage de positieve impact van de opleiding bij veel leraren grotendeels teniet.
Achteraf vertelden deze leraren dat het in de praktijk vaak moeilijk was om onderzoekstaken te organiseren, bijvoorbeeld omdat collega’s andere verwachtingen hadden, of omdat leerlingen niet gewoon waren om zelf aan de slag te gaan. Dat leidde tot frustraties, waardoor ze opnieuw minder positief gingen denken over onderzoekstaken.
Nood aan een vangnet
Mijn huidig onderzoek is gericht op het weven van een vangnet, dat helpt om de praktijkshock op te vangen en de impact van opleiding op de percepties van geschiedenisleraren te bestendigen. Daarvoor zijn er verschillende pistes, zoals het opleiden van mentor-leraren die de nodige hulp kunnen bieden, of het organiseren van bijkomende ondersteuning vanuit de opleiding tijdens de stage. Concrete data zullen dus moeten uitwijzen wat aangewezen is. Zo komen we opnieuw een stap dichter bij geschiedenislessen waarin leerlingen niet enkel het verhaal van het verleden leren, maar het verleden ook zelf leren onderzoeken.
Voor zijn onderzoek naar onderzoekstaken in de les is Michiel Voet (Pedagogische Wetenschappen, UGent) genomineerd voor de Vlaamse PhD Cup 2017.