Er bestaan verschillende theorieën over waar een déjà vu vandaan komt. Wetenschappers weten niet welke van die theorieën juist is, want er wordt amper onderzoek naar gedaan. Het fenomeen is lastig in een laboratorium te bestuderen. Je kunt er als proefleider niet voor zorgen dat je proefpersonen spontaan een déjà-vugevoel krijgen. Bovendien hebben weinig mensen last van hun déjà vu, het is vooral een gekke of grappige ervaring. Meer onderzoek is dus ook niet noodzakelijk.
Er zijn wel verschijnselen die op een déjà vu lijken en die psychologen in labs kunnen onderzoeken. Een daarvan is het zogenoemde false fame-effect. Om dat effect te creëren, laat je vrijwilligers een bepaalde taak met gezichten uitvoeren. Tegen de proefpersonen zeg je niet dat de gezichten belangrijk zijn. Heel wat later in het experiment laat je de gezichten opnieuw zien, samen met een aantal nieuwe gezichten. Je vermeldt erbij dat er een aantal beroemdheden tussen zitten. De vrijwilligers zullen geneigd zijn de gezichten die ze eerder tijdens het experiment zagen als beroemd te bestempelen, niet de nieuwe gezichten. Toch weten ze verder niks te vertellen over deze ‘beroemdheden’. Ze hebben bijvoorbeeld geen idee waar iemand beroemd door is geworden. Dat gevoel van herkenning, dat samengaat met het gebrek aan kennis, zie je ook bij een déjà vu. Mogelijk kunnen onderzoekers dit effect gebruiken om meer over déjà vu’s te weten te komen.
In de hersenen ziet een déjà vu of het false fame-effect er mogelijk als volgt uit. Geheugensporen vormen zich in de hippocampus. Naast de hippocampus ligt de perirhinale cortex, een hersengebied dat activeert op het moment dat je iets of iemand herkent. Als dat gebied actief wordt, haalt de hippocampus doorgaans de informatie op die daarbij hoort. Mogelijk geeft de perirhinale cortex tijdens een déjà vu of tijdens het false fame-effect een signaal van bekendheid af, maar kan de hippocampus geen bijbehorende informatie vinden. Dat conflict zou dan voor een déjà-vugevoel zorgen.
Je hersenen geven het signaal ‘dat ken ik’, maar er is geen geheugenspoor te vinden
Een déjà vu kan ook voorkomen doordat de prefrontale cortex zijn werk tijdelijk niet goed doet. De prefrontale cortex ligt voorin de hersenen, en normaal gezien filtert hij voortdurend herinneringen die opkomen uit de hippocampus. Dat gebeurt aan de lopende band. Als je bijvoorbeeld de naam van een bekende acteur kwijt bent, komen er allerlei namen naar boven. Als de juiste naam naar voren komt, dan weet je dat meteen. Daarvoor zorgt de hippocampus. Wie schade heeft aan de prefrontale cortex brabbelt vaak van alles. Mogelijk brengt je hippocampus bij een déjà vu dus onzin naar boven, en ontglipt dat de prefrontale cortex.
Psychologen onderzoeken nog andere geheugenillusies. Zo kun je proefpersonen bijvoorbeeld heel wat woorden laten zien die een link met slapen hebben. Bed, nacht, kussen, noem maar op. Het woord ‘slapen’ zelf laat je ze niet zien. Vervolgens toon je deze vrijwilligers een rijtje woorden waar eerder getoonde woorden en nieuwe woorden tussen zitten, waaronder het woord ‘slapen’. Proefpersonen denken dan dat ze het woord ‘slapen’ wel degelijk eerder zagen, terwijl dat niet het geval is. Deze geheugenillusie is niet hetzelfde als een déjà-vugevoel. Maar met dit soort onderzoek kunnen geheugenonderzoekers mogelijk wel meer te weten komen over het fenomeen.
Jaap Murre is geheugenprofessor aan de Universiteit van Amsterdam. Hij doet onder andere onderzoek naar cognitieve modellen van leren en geheugen. Wetenschapsjournalist Anouk Bercht legde hem deze vraag voor en tekende zijn antwoorden op.
In deze rubriek beantwoordt een wetenschapper een vraag uit de Vlaamse Wetenschapsagenda.