De sociaalpsychologische implicaties van het geboortemaand-effect.
In de naweeën van de duivelsgekte, als gevolg van de fantastische prestatie van onze nationale voetbaltrots op het WK voetbal, kan een blogbericht hierdoor geïnspireerd uiteraard niet ontbreken. Na afloop van het WK sloegen mijn voetbalhart en onderzoeksverstand de handen in elkaar om ook hun bijdrage te leveren aan de ongebreidelde analyse van de duivelse prestatie. En daarbij kwamen ze tot een opvallende vaststelling.
In de WK-selectie van de rode duivels zijn 15 van de 23 spelers (65%) geboren in de eerste helft van het jaar (januari t.e.m. juni). Onze beste speler, Eden Hazard, is geboren op 7 januari. “Ja wauw amai, is dat dan zo speciaal?” Hoor ik u denken. Als alleenstaand feit is dat inderdaad niet echt iets om van wakker te liggen. Onderzoek toont echter aan dat de maand waarin je geboren bent wel degelijk een verschil kan maken voor je voetbalcarrière. Proportioneel gezien worden professionele voetballers immers veel vaker geboren in de beginmaanden van het jaar (i.e. relatief oudere voetballers) dan wat verwacht kan worden op basis van de verdeling van geboortes in de algemene bevolking. Bijvoorbeeld, je zou kunnen verwachten dat februari de maand is met het minst aantal geboortes, omdat het ook de maand is met het minst aantal dagen. Dit wordt inderdaad weerspiegeld bij de algemene bevolking. In voetballand zijn er echter dubbel zoveel voetballers geboren in februari dan in december. Dat 65% van de duivels in de eerste helft van het jaar zijn geboren is dus misschien niet helemaal toevallig.
Niet alleen in voetballand, maar ook in de schoolcontext is er sprake van zo’n geboortemaand-effect. Zo is er aangetoond dat relatief oudere kinderen het beter doen op academisch vlak en dat deze verschillen stand houden tot in de volwassenheid. Het gaat zelfs zo ver dat relatief jongere kinderen vaker slachtoffer zijn van pesten en meer te kampen krijgen met psychische moeilijkheden en suïcide.
De vraag die zich vervolgens opdringt is waarom dit effect optreedt. De geboortemaand an sich is natuurlijk niet de oorzaak van bovengenoemde verschillen op latere leeftijd, maar is mogelijks het begin van een kettingreactie die deze verschillen op latere leeftijd bewerkstelligt. Kinderen in het eerste leer- of clubjaar die in januari geboren zijn, zijn per definitie ongeveer 20% ouder dan hun jaargenoten geboren in de laatste maanden van het jaar. Niet alleen hebben deze kinderen daardoor gemiddeld genomen een fysieke voorsprong op hun jongere jaargenoten, ook hun cognitieve capaciteiten zijn vaak al verder ontwikkeld. Deze initiële voorsprong kan zorgen voor een zogenaamd matteüseffect (i.e. de rijken worden rijker en de armen armer). Het geboortemaand-effect dat we observeren op latere leeftijd is dus een opvallend bijproduct van allerhande psychosociale processen. Deze processen zijn op hun beurt geënt op een initiële ontwikkelingsvoorsprong van relatief oudere kinderen ten opzichte van kinderen geboren in de latere maanden van het jaar.
Bijvoorbeeld, Annabel en Zoë hebben allebei evenveel aanleg voor wiskunde. Annabel is geboren in januari en Zoë in december. Ze beginnen hun schoolcarrière beide in het eerste leerjaar. Annabel is op dat moment 6 jaar en kan zich, omdat ze ouder is, beter concentreren dan Zoë die dan nog maar 5 jaar is. Op de eerste wiskundetest van het jaar blinkt Annabel uit. Zoë doet het ook goed, maar niet zo goed als Annabel, want ze kan zich minder goed concentreren tijdens de test. De leerkracht zet de prestatie van Annabel nog eens extra in de verf. Fier gaat Annabel naar huis en vertelt over het behaalde succes aan haar ouders. Haar ouders benadrukken wat een knappe kop Annabel wel niet is, en vertellen haar dat ze een wiskundeknobbel heeft waar ze fier op mag zijn. Annabel krijgt een serieuze boost in haar zelfvertrouwen en geraakt alsmaar meer gemotiveerd voor wiskunde. Bovendien krijgt ze van haar ouders een ludiek wiskundeboek cadeau waar ze graag in leest. In de jaren die volgen zou Annabel altijd de primus van de klas blijven in wiskunde, terwijl Zoë het net iets beter dan gemiddeld doet.
Zoals voorgaand voorbeeld ook aantoont, is een niet te onderschatten schakel in deze effectenketting weggelegd voor de sociale omgeving. Ouders, leerkrachten, sportcoaches en vrienden spelen een belangrijke rol bij het in stand houden van het geboortemaand-effect. Er zijn verschillende manieren waarop zij een invloed uitoefenen. In het voetbal bijvoorbeeld is aangetoond dat ouders in het eerste clubjaar vaker relatief oudere kinderen inschrijven. Dit maakt dat de relatief oudere kinderen al een jaar voetbaltraining hebben genoten vooraleer hun jongere geboortejaargenoten zich pas het volgende jaar bij de club vervoegen. Op die leeftijd maakt dat een groot verschil voor de uiteindelijke voetbalvaardigheden, en dit leidt dus opnieuw naar een matteüseffect (zie hoger). Een tweede punt is dat leerkrachten en sportcoaches relatief oudere kinderen vaker (impliciet) als competenter beschouwen. Bovendien toont onderzoek aan dat wanneer kinderen met dezelfde capaciteiten in twee groepen worden onderverdeeld, waarbij de leerkracht/sportcoach wordt wijsgemaakt dat één groep bestaat uit uitzonderlijk competente kinderen en de andere uit normaal competente kinderen, de kinderen in de uitzonderlijke groep na een jaar effectief veel beter presteren dan de normale groep. Dit is wat men noemt een pygmalion effect, een vorm van self-fulfilling prophecy. Met andere woorden, relatief oudere kinderen zorgen voor een impliciet vooroordeel bij leerkrachten/sportcoaches wat hen op termijn weer voordeel oplevert. Een laatste punt dat het geboortemaand-effect kan verklaren, heeft te maken met het zelfvertrouwen en de motivatie van de kinderen zelf. Niet alleen krijgen zelfvertrouwen en motivatie een boost door het bovengenoemde pygmalion effect, ook hebben kinderen die fysiek en cognitief meer ontwikkeld zijn meer aanzien bij hun klasgenoten. Ze zijn dus vaker populair en hebben meer vrienden, zaken die van cruciaal belang zijn voor iemands zelfvertrouwen. Ook op het voetbalveld zorgt een grotere fysiek voor meer zelfvertrouwen en geloof in de eigen voetbalcapaciteiten. Meer zelfvertrouwen en motivatie zorgen ervoor dat kinderen meer gaan trainen/leren, wat op zijn beurt opnieuw zal zorgen voor meer zelfvertrouwen en motivatie, opnieuw dus een aanzet tot een matteüseffect.
Het geboortemaand-effect is dus meer dan een gimmick. Het effect legt de sturende kracht van de sociale omgeving in interactie met psychosociale processen bloot. Deze kracht is positief wanneer kinderen hierdoor gestimuleerd worden in hun kunde en passies. Tegelijk legt het geboortemaand-effect echter ook een belangrijke valkuil bloot, namelijk dat relatief jongere kinderen over het algemeen niet in dezelfde mate profiteren van deze kracht als de relatief oudere kinderen. Daarom kan het misschien geen kwaad om als ouder, leerkracht, sportcoach,… af en toe eens aan dit effect te denken. We zouden immers niet willen dat iemand 20 jaar geleden een voetbaltalentje, geboren in december, niet heeft gescout omwille van de beperkte fysieke maturiteit. En stel dat net dat talent een dikke week geleden zou gescoord hebben tegen Frankrijk. Dan waren we nu misschien wereldkampioen.
Dit artikel werd geschreven door Koen Raymaekers, doctoraal onderzoeker aan KU Leuven. Dit blogbericht verschijnt ook op https://opgroeienblog.wordpress.com/.
Meer weten of het geboortemaand-effect? Meer info vind je in deze wetenschappelijke artikels:
Jeronimus, B. F., Stavrakakis, N., Veenstra, R., & Oldehinkel, A. J. (2015). Relative age effects in dutch adolescents: Concurrent and prospective analyses. PLoS ONE, 10(6), e0128856. doi: 10.1371/journal.pone.0128856
Hancock, D. J., Adler, A. L., & Côté, J. (2013) A proposed theoretical model to explain relative age effects in sport, European Journal of Sport Science, 13(6), 630-637. doi: 10.1080/17461391.2013.77535