Pesten is agressief gedrag van iemand in een machtspositie tegenover iemand met een ‘lagere’ positie. En dan systematisch. Dat klinkt duidelijk, maar in de praktijk is er vaak een grijs gebied. Pesten kan bijvoorbeeld beginnen met een grapje, maar overgaan in iets wat schade toebrengt aan het slachtoffer.
Dat agressieve gedrag neemt verschillende vormen aan: slaan, schoppen, schelden, maar ook roddelen en buitensluiten. Ook online wordt er gepest, bijvoorbeeld door mensen uit groepschats te zetten.
Pesten komt het vaakst voor in groep vijf, als kinderen acht of negen jaar oud zijn. Pesters voelen vaak goed aan dat ze in hun groep macht kunnen winnen door te pesten. Pesten gebeurt dan ook alleen in groepen waar de pesters ‘beloond’ worden doordat andere kinderen erom lachen of bij de pester willen horen. Pesten wordt dus net zozeer veroorzaakt door die ‘meelopers’ als door de pester zelf. Pesters denken daarnaast vaak dat het hebben van vrienden betekent dat je de baas over hen bent. Kinderen die pesten, hebben doorgaans een paar narcistische kenmerken. Ze denken bijvoorbeeld dat het belangrijk is om beter te zijn dan anderen. Pesters kunnen daarom vanuit een soort morele superioriteit handelen. Als ze zien dat andere kinderen bijvoorbeeld ‘verkeerde kleren’ dragen, vinden ze dat ze die kinderen een lesje moeten leren.
Die ideeën over macht, de baas zijn en het belang van competentie ontstaan door meerdere oorzaken. Ouders kunnen bijvoorbeeld aan hun kinderen duidelijk maken dat het belangrijk is beter of populairder dan anderen te zijn. Of om de baas te zijn, omdat je dan alles voor het zeggen hebt. Dat kan door snel met straf te dreigen als kinderen niet luisteren en verder geen of weinig uitleg te geven over wat het kind precies fout deed. Als kind krijg je dan mee dat interacties tussen mensen gaan over wie de baas is.
Het heeft weinig zin om pesters te vertellen dat het niet leuk is voor de slachtoffers
Kiezen de pesters ook bewust hun slachtoffers uit? Wie overgewicht heeft, een bril draagt, afwijkende kleren draagt of andere kenmerken die opvallen, loopt inderdaad meer risico gepest te worden. Vooral als de kans klein is dat andere kinderen het voor je op zullen nemen. Je kunt ook gepest worden omdat je omgaat met iemand die gepest wordt. Wie gepest wordt, heeft doorgaans iets minder zelfvertrouwen en is minder sociaal vaardig. Maar dat lijkt eerder een gevolg te zijn van het pesten, niet de oorzaak.
De grootste rem op pesten? Als de hele klas pesten afkeurt. Het heeft weinig zin om pesters te vertellen dat het niet leuk is voor de slachtoffers, dat weten ze al. Daarom doen ze het juist. Maar als pesten niet meer beloond wordt door klasgenoten, stopt het al snel. Dat kun je bereiken door deels uit te leggen hoe pestgedrag in stand wordt gehouden en dat wie toekijkt of af en toe meedoet dus ook bijdraagt aan die groepsnormen over pesten. Daarna moet je samen met de klas regels opstellen over hoe jullie met elkaar omgaan. Als leerkrachten hierin getraind worden, bijvoorbeeld met het effectieve programma KiVa, blijkt dat er nog maar half zoveel gepest wordt.
Bram Orobio de Castro is hoogleraar Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Hij onderzoekt onder meer hoe gedragsproblemen bij kinderen ontstaan en hoe ze kunnen worden voorkomen of behandeld. Wetenschapsjournalist Anouk Bercht legde hem deze vraag voor en tekende zijn antwoord op.